Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Zandeweer is in de vroege middeleeuwen ontstaan op een zandwal in het nieuwe land, gevormd in het stroomgebied van de Fivel. In de 14e eeuw komt het voor het eerst in de bronnen voor als Sondwere, dat wil zeggen: land op het zand. De bebouwing was tot het midden van de 19de eeuw vooral geconcentreerd langs de Hoofdstraat en de loodrecht daarop staande Poelweg, daarna raakten de Molenhorn en de Veilingstraat bebouwd. Ten westen van het dorp stond de borg Scheltkema die in de 17e eeuw in bezit raakte van de familie Clant. Sporen van deze familie zijn te vinden in de kerk. De borg is in 1811 op afbraak verkocht en op deze plek staat nu boerderij Scheltkema. Borg Onnema was al in 1805 afgebroken.De kerk op het hoge kerkhof is grotendeels in de eerste helft van de 13e eeuw tot stand gekomen. Het is een eenbeukige kerk met een door rondbogige spaarvelden versierde halfronde sluiting. Het interieur wordt gedekt door stenen gewelven en daaronder staat rijk meubilair uit de 18e eeuw. De aan de zijde van de Hoofdweg staande losse zadeldaktoren is uit de 15e eeuw.De oude bebouwing van de Poelweg is, met uitzondering van een paar panden bij de hoek, vervangen door nieuwbouw. Het is wel een sfeervol straatje gebleven. De oudere bebouwing is vooral te vinden aan de Hoofdstraat. Het zijn voornamelijk dwarsgeplaatste panden uit de 18de en 19de eeuw die ondanks hun eenvoud aan weerszijden van de straat een fraai ensemble vormen. Aan het noordelijke gedeelte staan de oude school (nu dorpshuis) en een gebouw dat herinnert aan de in 1919 opgerichte veiling. In Zandeweer wordt nog steeds (glas)tuinbouw bedreven. Aan de Molenhorn, net als de Veilingstraat bebouwd met jongere woonhuizen, rijst molen Windlust op, een korenmolen uit 1818 die in 1886 werd verhoogd door er een stenen onderbouw met stelling onder te zetten.

Zeerijp is een dijkdorp dat in de 13e eeuw is ontstaan op een van de oudste dijken van het Fivelgebied. Zeerijp betekent zeerand of landstreek aan zee. Het ontwikkelde zich tot een langgerekt dorp aan weerszijden van de Borgweg. Er hebben enkele borgen gestaan. Boukum(a), omstreeks 1675 gesloopt, Haykema van de familie Borck, Eelsum, in 1745 afgebroken en Juckema waar de Ripperda’s resideerden, in de 18e eeuw ten onder gegaan. In de kerk liggen zerken en er hangt een reeks van elf rouwkassen voor leden van borgfamilies als Ripperda, Borck, Clant en Alberda.De kruiskerk, gewijd aan Sint-Jacobus, is in het midden van de 14e eeuw verrezen. Het is een vroeg-gotisch bouwwerk met romano-gotische kenmerken. De inwendige structuur van koepelgewelven met ronde ribben is nog romanogotisch. De rijzige wijze waarop dit is gebeurd maakte hoge spitsboogvensters mogelijk. Daardoor heeft de kerkruimte een heerlijke lichtinval. De vrijstaande toren uit de eerste helft van de 15e eeuw heeft een gekantelde positie en bezit een overwelfde poortdoorgang. Hij is na een storm in 1833 iets ingekort.De pastorie naast de kerk is een tweelaags pand uit het midden van de 19de eeuw, evenals de eenlaagse woningen Borgweg 11 en 12, het voormalige rechthuis. In het midden van de Borgweg staan zowel een villa-boerderij in gepleisterde chaletstijl als een klassieke kop-hals-romp. Rond het oostelijke kruispunt met de Molenweg bevindt zich een aantal interessante gebouwen: de gepleisterde doopsgezinde kerk in mengstijl uit 1847 – in 1904 gepleisterd –met de classicistische pastorie uit 1887 en op de hoek haaks op elkaar staande woningen met wolfseindkappen uit de eerste helft van de 19de eeuw. Op de andere hoek staat het voormalige café en daarachter rijst korenmolen De Leeuw op, een stellingmolen met bakstenen onderbouw uit 1865. Aan de Kampweg met kleine woningen is zowel het armenhuis uit 1908 als vroege volkshuisvesting uit 1919 te vinden.

Zevenhuizen is een kanaaldorp dat als nederzetting vanaf het eind van de 16e eeuw door verveningen geleidelijk vorm heeft gekregen. Wigbold van Ewsum kocht in 1513 een uitgestrekt veengebied ten zuiden van Marum-Tolbert en stichtte elf jaar later de borg Nienoord.Door het graven van het Leekster Hoofddiep kon vanaf 1554 gestart worden met grootschalige verveningen. Het kanaal bereikte al in 1560 de plaats waar Zevenhuizen nu ligt. Nadat de vervening aanvankelijk voortvarend werd aangepakt, waren er lange tijd daarna geen activiteiten. De heren van Nienoord herstartten de werkzaamheden aan het eind van de 18e eeuw.Anders dan de verveningen ten (zuid)oosten van de Stad werd hier turf gewonnen zonder het gebied daarna in cultuur te brengen. Verarmde veenarbeiders probeerden wat gewassen op de schrale woeste grond te verbouwen en later kwamen er keuterijen.Op 1 juni 1833 brak een verschrikkelijke veenbrand uit, die de venen bij Zevenhuizen en De Wilp verwoestte. Meer dan een miljoen ton turf ging verloren, maar erger was dat vier mensen omkwamen en 66 huizen, vijf schepen en een molen werden vernietigd. Dankzij een nationale collecte kon de werkloze veenarbeiders werkverschaffng worden geboden. Er was net een hervormde gemeente gesticht. Na de brand kwam in 1835 de kerk tot stand, een rechtgesloten, gepleisterde zaalkerk met rondboogvensters, een getoogde gevelbekroning met uurwerk en een dakruiter met spits. Het dorp lag oorspronkelijk bij de Oude Streek en was naar het noorden, tussen de Molenstraat en de Evertswijk, opgeschoven. Aan het begin van de 20e eeuw werd er een zuivelfabriek gesticht. De gereformeerde kerk is in 1952 in de wederopbouwstijl gebouwd. Het diep in het centrum is gedempt en deels tot Wethouder Appelhofplantsoen ingericht. Noordelijker is de veenkoloniale structuur nog bewaard gebleven, evenals aan de Evertswijk en in de zuidelijk gelegen buurschappen De Haspel en Veldstreek.

Zijldijk is een dijkdorp dat in de 14e eeuw is ontstaan op de in 1317 aangelegde Fiveldijk. Daarbij was het premonstratenzer klooster Bloemhof van Wittewierum betrokken. Deze orde van ontginners en dijkenleggers stichtte ’t Zandster Voorwerk, nu twee grote boerderijen. In de dijk kwamen twee sluizen, zijlen, om het overtollige water via de Oude Leije te lozen en om scheepvaart mogelijk te maken. Daaraan heeft het dorp zijn naam te danken.In 1428 is sprake van scheepvaartverkeer bij de Zijldijk. De bewoners zullen zich eerst aan de westzijde van de zuid-noord lopende dijk hebben gevestigd. Nadat in 1444 opnieuw een finke strook kwelderland kon worden ingedijkt lag Zijldijk veiliger, maar verloren de sluizen hun functie. De bebouwing voor de voornamelijk agrarische bevolking zal daarna zijn toegenomen.Het dorp heeft in de eerste eeuwen van zijn bestaan geen kerk gekregen en was eigenlijk een dijkbuurt. In 1772 is de doopsgezinde vermaning, een zaalkerk met spitsboogvensters, achter de bebouwing van de Fivelweg gesticht. Ervoor staat een woonhuis met een afgewolfd zadeldak, gericht naar het kerkje en met de achterzijde naar de weg. Verderop, op nummer 45, is in 1886 een gereformeerd zaalkerkje gebouwd. Het heeft een gepleisterd front en is voorzien van grote rondboogvensters met ijzeren traceringen. De ernaast gelegen voormalige school is in 1868 tot stand gekomen en verschillende malen verbouwd, de laatste keer tot dorpshuis Het Fivelhoes.Aan de Fivelweg staan verder vrij ingetogen woonhuizen, daterend vanaf het eind van de 19de eeuw. In het noorden, nabij de N46 liggen enkele finke boerderijen, op nummer 1 een fraaie kop-hals-romp uit ongeveer 1890 met een onderkelderd voorhuis en omlijstingen om vensters en ingang en ertegenover een Oldambtster type uit circa 1880. Aan de Hondersterweg ligt de Borremaheert, een bijzonder fraai verzorgde stelpboerderij uit ongeveer 1890.

Zoutkamp komt in 1418 al in de bronnen voor als Soltcampum. Er was nog geen nederzetting; er werd in deze hoek bij de Lauwerszee zout uit het zilte veen gebrand. Zout was nodig voor het conserveren van levensmiddelen. Het dorp kon pas ontstaan nadat in de Tachtigjarige Oorlog Spanjaarden op deze strategische plaats bij het Reitdiep een schans legden. De watergeuzen mochten vanaf hier niet naar Groningen oprukken. In 1589 nam graaf Willem Lodewijk de vesting in, waarna hij hem liet uitbreiden. De vesting is nooit meer aangevallen, ook niet nadat hij na verval in 1795 door de Franse bezetting werd ‘opgemaakt’ en uitgebreid om een eventuele aanval van Engelsen te weerstaan. In 1882 werd de vesting Zoutkamp opgeheven. In tijden van vrede waren er waarschijnlijk nauwelijks militairen gelegerd. Er vestigden zich wel vissers. In 1759 stonden hier 25 huizen, maar nog steeds geen kerk. De inwoners moesten in Vierhuizen of Niekerk ter kerke gaan. In de 19de eeuw nam de bevolking toe, een gevolg van de aanleg van de vissershaven in 1825. Schelpenvisserij leverde kalk op voor de bouwindustrie. In 1836 kon een eigen kerk worden gebouwd, nadat in 1827 al een school was gesticht. Van vestingdorp werd Zoutkamp sluizendorp.In 1858 kwamen sluizen in het Hunsingokanaal. Toen het Reitdiep in 1876 werd afgesloten, moesten daar ook sluizen in komen, de Provinciesluis en een binnen- en buitenhaven. Bovendien werd een spuisluis aangelegd om het water uit de Lauwers af te voeren. Aan het Hunsingokanaal kwam bedrijvigheid: een scheepswerf, twee kalkovens, een stoomhoutzagerij en in 1872 een portlandcementfabriek. Het is allemaal weer verdwenen. Ook veel oude vissershuisjes zijn er niet meer. Die vormen nu een schilderachtig buurtje in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Veel maritieme bedrijvigheid is na de afsluiting van de Lauwerszee in 1969 geleidelijk verhuisd naar Lauwersoog. Op het in 1933 aangelegde haventerrein is het rustig geworden.

Zuidbroek is een wegdorp dat in de middeleeuwen is ontstaan op een dekzandrug. In de middeleeuwen kwam het voor als Suthabroke. Het lag bij een broek: moerasland. De oudste kern ligt bij de kerk. Later vormden zich buurten die nu bij het dorp worden gerekend. Nadat in 1628 het Winschoterdiep tot bij Zuidbroek was gegraven, heeft zich een kanaalbuurt ontwikkeld. In de loop van de 19de eeuw kreeg dit gebied impulsen door de vestiging van een vlasfabriek, een lijnbaan, een scheepshelling, een motorenfabriek en de aardappelmeelfabriek Motké in het Westeind. Na het in cultuur brengen van het land ontwikkelde zich op de zandrug in het noordoosten de Uiterburen met agrarische bebouwing.De aan Petrus gewijde kerk is een eind 13de-eeuwse romano-gotische kruiskerk met een vrijstaande klokkentoren. De opbouw van het muurwerk is in twee zones van spitsbogige spaarnissen met in de bovenste per travee twee smalle, licht spitsbogige vensters. In de toppen van de dwarsarmen zijn nispartijen verwerkt. Binnen dragen de meloenvormige koepelgewelven schilderingen uit voornamelijk de 15e eeuw. Het meubilair is buitengewoon rijk en een recente vondst bracht fragmenten van een grote Calvariegroep uit de late middeleeuwen aan het licht die nu in de kerk zijn opgesteld. De deftige voormalige pastorie met zijn hoge dak en achterbouw dateert uit 1741.Aan de Kerkstraat staan enkele fraaie middengangswoningen, maar ook boerderijen, waarvan die met grote villa (61) uit circa 1920 opvalt. Dichter naar het Winschoterdiep wordt de bebouwing compacter en zijn net als aan de Stationsstraat winkels te vinden. Aan de Klaas Woltjerweg staat een reeks indrukwekkende villa’s uit de jaren dertig. In het noorden legt de Heiligeweg met voornamelijk burgerhuizen de verbinding met de Uiterburen. Daar staan aardige arbeidershuizen en een aantal grote Oldambtster boerderijen op de nummers 25, 45, 49, 59 en 138 en op nummer 27 de fraaiste, in chaletstijl met een Ceresbeeld in top.

Zuidhorn is een wegdorp, in de middeleeuwen ontstaan op een brede en ongeveer vier kilometer lange keileemrug of gast waarop ook Noordhorn is ontstaan. De gast reikt ruim vier meter boven NAP. Er zijn sporen uit de jonge steentijd die aantonen dat zich hier millennia voor Christus al mensen hebben opgehouden, maar van permanente bewoning was pas veel later sprake. Na waterstaatkundige werken is de laaggelegen, moerassige omgeving in cultuur gebracht en groeide het dorp sinds de 17de en 18e eeuw uit tot een belangrijk agrarisch centrum. Bij Zuidhorn stonden drie borgen, de Jellemaborg, de Klinckemaborg en de Hanckemaborg. De laatste werd tot 1877 bewoond door de familie Clant-Bindervoet, waarna het gebouw is afgebroken. Het schathuis is in 1965 aan de Hanckemalaan herbouwd en de contouren van de borg zelf zijn aangegeven. Zuidhorn lag aan de belangrijke wegverbinding tussen Groningen en Leeuwarden en in 1866 kwam Zuidhorn aan de spoorverbinding tussen deze twee hoofdsteden te liggen. In de jaren dertig werd het Van Starkenborghkanaal gegraven, hoewel dit geen haven met bedrijvigheid heeft opgeleverd. Door de goede verbindingen werd het vanaf het eind van de 19de eeuw een vestigingsplaats voor rentenierende boeren uit de omgeving die zich in herenhuizen en villa’s aan de Hoofdstraat en De Gast vestigden. Later werd het ook forenzendorp.De dorpskerk is in de 12de of 13e eeuw iets bezijden de hoofdas aan de Kerkstraat tot stand gekomen. Van deze vroegste kerk bestaat het westelijke gedeelte nog; de tufsteen is aan de binnenzijde bij het orgel zichtbaar. Aan de buitenzijde niet, want de kerk is na herhaalde uitbreidingen en veranderingen omstreeks 1840 in een mantel van pleister gekleed. Toen zijn ook de grote vensters aangebracht. In de gotische tijd, de 14de of 15e eeuw, kreeg het schip een vrij lang koor met een driezijdige sluiting en in de 15de of 16e eeuw kwamen er dwarspanden. De torenbouw is al in de 13e eeuw begonnen en na verschillende verbouwingen kreeg hij in de 17e eeuw zijn huidige vorm. Tegen de westgevel zijn opmerkelijk zware steunberen geplaatst.In de kerk trekken diverse herinneringen aan de voor het dorp zo belangwekkende familie Clant de aandacht. Aan De Gast staan tussen de woonsteden van de dorpselite twee jonge kerken. De kleine zaalkerk van de rooms-katholieken is in 1844 gebouwd en in 1929 onder leiding van A.Th. van Elmpt ingrijpend verbouwd in bescheiden expressionistische vormen. Verderop laat de gereformeerde kerk uit 1951 traditionalistische vormen in Delftse School-stijl zien. De kloeke, brede fronttoren en de als kapellen uitgebouwde bijruimten maken het tot een boeiend geheel. Op vrij regelmatige onderlinge afstand zijn aan de hoofdas drie belangrijke gebouwen van de overheid tot stand gekomen. In het dorpshart aan het begin van de Hoofdweg het raadhuis, een indrukwekkend neogotisch gebouw, waarbij architect K. Siekman zich liet inspireren door de (inmiddels verdwenen) hoofdwacht in de Stad. Midden in de Hoofdstraat rijst het postkantoor op, een werk van C.H. Peters uit 1908 dat ook enigszins neogotisch is en verderop aan De Gast is het (voormalige) kantongerecht te vinden, dat door rijksbouwmeester W.C. Metzelaar in een decoratieve neorenaissance vormgegeven is.Aan het begin van de Hoofdstraat zijn nogal wat panden voor een winkelfunctie verbouwd of nieuw gebouwd; de winkelreeks wordt onder meer voortgezet in de Nieuwstraat. Even verder leidt de Hoofdstraat naar een fraaie reeks herenhuizen en villa’s aan De Gast, die een mooie afwisseling laat zien van notabele woningen met middengang en representatieve pleisterversiering in een mengstijl en panden in de vernieuwingsstijl van begin 20e eeuw.Met de oude boomzomen is het een van de meest indrukwekkende woonstraten van de hele provincie geworden. Tussen veel opvallende woonhuizen is het voormalige stationskoffehuis door zijn volume een uitschieter en villa Linea Recta aan het eind van de Hoofdstraat is een vroeg (1924, architect L.C. van de Vlugt) voorbeeld van het Nieuwe Bouwen in Groningen.

Zuidwending is het resultaat van het contract, de compagnie, dat Ommelander jonkers in 1649 sloten om de venen tussen Veendam en Pekela te ontginnen. Deze Ommelander Compagnie raakte spoedig in confict met de stad Groningen die de hegemonie over de veenontginningen trachtte te verkrijgen. Het ging om het eigendom van de venen en de afvoer van de turf door kanalen van de Stad. In een Statenvergadering in 1655 dreigde een ‘bloedbadt ende generale massacre’. De Ommelanders lieten intussen iets zuidoostelijker een eigen kanaal graven, de Ommelanderwijk, bedoeld voor de verbinding met het Meedenerdiep. Het eerder gebruikte diep werd zo een zijtak, een zijwending. De niet geheel juiste naam Zuidwending kwam daaruit voort.Zuidwending heeft de huidige structuur en bebouwing gekregen nadat vanaf ongeveer het begin van de 19de eeuw de afgeveende dalgronden in cultuur werden gebracht. In het midden van die eeuw, in 1845, werd voor de twee voormalige veenkolonies Zuidwending en Ommelanderwijk een kerk gebouwd op een terrein waar de dorpen elkaar dicht naderen. Voor het eind van de 19de eeuw werden twee aardappelmeelfabrieken in Zuidwending gesticht. Die van W.A. Scholten kwam aan het westeinde, die van O.J. Meijer, waarvan de gebouwen nog bestaan, aan de oostzijde. Zuidwending groeide in deze periode, net als het buurdorp Ommelanderwijk, sneller dan het hoofddorp Veendam.Zuidwending heeft zijn agrarisch karakter goeddeels behouden, maar het veenkoloniale aspect is met het dempen van het Zuidwendiger Hoofddiep in de jaren zestig verloren gegaan. Boerderijen, meest middelgroot en van het Oldambtster type uit de laatste vier decennia van de 19de eeuw, staan bij tientallen aan weerszijden van de weg. Nummer 325 met een dwars voorhuis in sierlijke mengstijl, een portiek en een balkon gefankeerd door pilasters en bekroond met een fronton, is de meest representatieve. Hiertussen staan streekjes met arbeiderswoningen en zo nu en dan een bescheiden villa.

Zuidwolde is bekend als een vaartdorp net ten noorden van de Groninger uitbreidingswijk Beijum. Het recreatiebos, het Beijumerbos, hoort grotendeels bij het dorpsgebied. Daarin zijn twee boerderijen opgenomen, waaronder de Boymaheerd, een kop-hals-rompboerderij met onderkelderd, dwarsgeplaatst voorhuis van deftige eenvoud.Zuidwolde is als streekdorp vanaf 1000 tot ontwikkeling gekomen toen de woldstreek met moerassig veenbos in cultuur werd gebracht. Nabij de oude getijdegeulen vestigden boeren zich op huiswierden. Na het opwerpen van de Wolddijk, westelijk van de huidige nederzetting, kon de ontginning grootschaliger worden aangepakt. Kennelijk met succes, want in de tweede helft van de 11e eeuw is er een kerk van tufsteen gebouwd. Door het graven van het Boterdiep van Groningen naar Onderdendam in 1653 kreeg het dorp een economische impuls. Op de oevers van de waterverkeersweg kwam bebouwing en op een hoek bij de brug een herberg, waaraan eetcafé Vaatstra uit ongeveer 1890 met doorreed en veranda de herinnering bewaart.De dorpskerk vertoont haar middeleeuwse karakter niet meer. De zuidgevel is in 1846 bepleisterd en nadat het romano-gotische koor in 1854 moest wijken voor de verbreding van het jaagpad tot verkeersweg, zijn de driezijdige sluiting en de noordmuur eveneens bepleisterd. De 12de-eeuwse tufstenen toren met fraaie nissenreeksen vertoont met verve zijn middeleeuwse oorsprong. Hij is in 1638 in baksteen verhoogd en voorzien van de vierzijdige spits. Iets zuidelijker is de gereformeerde kerk in 1908 eveneens aan de westzijde van het diep verrezen, een eenvoudige kerk in een overgangsstijl.Aan weerszijden van het Boterdiep, aan de kruisende weg, de Noordwolderweg en aan de Oosterseweg staat de oudere bebouwing, meestal daterend uit het einde van de 19de en het begin van de 20e eeuw. Burger- en arbeidershuizen in gevarieerde vormen en enkele boerderijen. Ten noorden van de vrij nieuwe draaibrug is de bebouwing vrij compact. Ten zuiden van de brug staan de woningen en boerderijen ruimer.

Zuurdijk is een wierde- en dijkdorp dat in de 12e eeuw is ontstaan aan een dijkje van het Marnegebied dat diende als bescherming voor het getijdenwater van de Hunze. In de 13e eeuw werd dit dijkje opgenomen in het 13de-eeuwse dijkcomplex van de Oude Dijk. Het dorp komt in de bronnen voor het eerst in 1287 voor als ‘Sutherdike in de Marne’. De dijk begaf het tijdens een stormvloed. Dankzij de aanleg van de Middeldijk in 1718 was het dorp goed beveiligd tegen overstromingen. In 1718, 1772 en 1819 zijn ten zuiden van Zuurdijk grote stukken land in het stroomgebied van de Hunze ingepolderd.De kerk heeft de stormvloeden doorstaan dankzij haar hoge positie op een wierde. De rechtgesloten zaalkerk dateert uit de eerste helft van de 13e eeuw, maar de middeleeuwse oorsprong is er nauwelijks van af te lezen, omdat het schip in 1879 geheel is bepleisterd. Voorts waren in 1849 grote spitsboogvensters aangebracht, was de kerk in 1798 aan de westzijde iets ingekort en de ongelede toren ervoor opgetrokken. De kerk ligt met een grote reeks gebeeldhouwde graven schilderachtig op de kerkhofwierde.De achtkante koren- en pelmolen met stelling, De Zwaluw, heeft een bakstenen onderbouw en een houten opbouw. Hij is gebouwd in 1858 nadat een voorganger in 1831 door brand was verwoest. In de ingetogen bebouwing van de Hoofdweg valt het voormalige café Billeke de Beer op, een kloek gebouw van één bouwlaag met verhoogd middendeel dat in het laatste kwart van de 19de eeuw zal zijn gebouwd en daarna nog diverse malen is verbouwd. De woningen uit het einde van de 19de eeuw zijn overwegend dwarsgeplaatst, de jongere exemplaren uit de jaren dertig hebben meestal een topgevel naar de Hoofdstraat gericht. Het dorp wordt omringd door een aantal interessante boerderijen en ten oosten liggen aan de hoofdweg twee schilderachtige buurschappen van arbeiderswoningen: 1ste en 2de Nijhoezen.