Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Saaksum is een wierdedorp, ontstaan in de vroege middeleeuwen. De wierde is nooit helemaal bebouwd geraakt. De oostzijde heeft een vrij compacte bebouwing, de westzijde is veel leger en daar hebben enkele boerenbedrijven de ruimte. In het midden staat de kerk op de ruime wierde en ernaast is aan de diepe, droge grachten de borgstee nog te herkennen. De Heralmaborg die in elk geval bekend was in de 16e eeuw, stond niet aan de fank of buiten de wierde, zoals gebruikelijk, maar er midden op. Vanaf 1917 is de wierde deels afgegraven.De vrij jonge kerk verving een 12de-eeuws godshuis, maar de zadeldaktoren is wel op leeftijd, uit de 16e eeuw. Hij is later deels beklampt en ziet er op het eerste gezicht niet zo oud uit. Aan de noordzijde wordt hij begeleid door een meerzijdige traptoren met een stenen spits. Inwendig heeft de begane grond een kruisribgewelf. Op de verdieping is een opening naar het kerkschip die dichtgezet zal zijn toen in 1850 de nieuwe kerk werd gebouwd. Het is een kleine zaalkerk, maar architect D.H. Bos heeft er allure aan gegeven. Boven een hoge plint staan de rondboogvensters in pleistervakken en de bekroning bestaat uit een fries. Op het goed onderhouden kerkhof ligt onder meer het graf van dichter J.O. Jellema.Aan de zuidoostelijke fank staan drie finke kop-hals-rompboerderijen, alle uit het midden van de 19de eeuw. Ze hebben lange voorhuizen, waarvan één gepleisterd is en een andere een finke bijschuur bezit. Achter dit fraaie boerderijenensemble ontvouwt zich aan de Heralmastraat, de Eiso Jargestraat en de Noorderstraat met de dwarssteegjes Smidsgang, Grote en Kleine Gang de compacte, schilderachtige dorpsbebouwing van meest lage, dwarsgeplaatste woonhuizen uit de tweede helft van de 19de eeuw. Hierbij vallen het dwarshuis met schuur op de hoek en een expressionistisch woonhuis uit circa 1930 bij een trafohuisje in dezelfde stijl op.

Saaxumhuizen is een komdorp dat in de middeleeuwen aan een driesprong van wegen, de Dikemaweg/Saaxumhuizerweg en de Nienhuisweg, is ontstaan. Daarbij lagen ook twee huiswierden. Ze zijn later opgenomen in de vroege zeedijk. Ten zuidoosten loopt ruim om het dorp de Saaxumertocht richting Kanaal Bafo-Mensingeweer en ten westen ligt de Oude Tocht vrij ver in het land. De meeste huizen staan aan de Dorpsstraat, het doodlopende verlengde van de Nienhuisweg.De kerk staat op een hoog en door een gracht omgeven kerkhof aan de kant van de driesprong tegenover de overige bebouwing van het dorp. Een brug met een hek, een vroeg 19de-eeuwse sierhek in empirevormen, geeft toegang tot het kerkterrein. De rechtgesloten zaalkerk dateert uit de 13e eeuw met muurwerk van kloostermoppen van bijna een meter dik. Middeleeuwse sporen van vroegere vensters, nissen en ingangen zijn aan het oog onttrokken door de in het midden van de 19de eeuw bij een ingrijpende verbouwing aangebrachte pleisterlaag. De kerkzaal wordt verlicht door vier grote spitsboogvensters aan beide zijden. Aanvankelijk stond hier een vrijstaande klokkentoren, maar toen deze bouwvallig werd, is tegen de westgevel een nieuwe toren opgetrokken. Deze heeft een neoclassicistische ingang. De bekroning met ingesnoerde naaldspits wordt omgeven door een opvallend ver uitstekende en goed gedetailleerde balustrade.In de Dorpsstraat staan enkele woningen van hetzelfde type uit het eind van de 19de eeuw, dwarshuizen met een omlijste ingang in het midden en afgewolfde daken. Eén exemplaar is gepleisterd en heeft een van een tentdak voorziene schuur. Op de hoek van de Saaxumhuizerweg en de Nienhuisweg staat een vergelijkbaar pand met schuur. Ten noorden, aan de Hornsterweg, ligt boerderij Westerholm met een driekapsschuur en een voorhuis met verdieping uit 1930.

Sappemeer is een vaartdorp van veenkoloniale oorsprong, na 1618 door de Stad gesticht. In de 15e eeuw werd hier turf gewonnen door het klooster Essen bij Haren. Na de hervorming ontstond onenigheid met de provincie, maar de Stad kreeg vergunning het veen te ontginnen. Onmiddellijk werd begonnen met het graven van een kanaal in oostelijke richting, waarbij men in 1618 het Sappemeer bereikte dat vervolgens werd drooggelegd. In 1631 gebeurde dit ook met het Kleinemeer, ten zuiden van Sappemeer. Daar ontstond later een kleine nederzetting. De eerste verveners, veenbazen en arbeiders, vestigden zich vanaf 1621 aan het diep. Ambachtslieden volgden en er werden werven voor de bouw en de reparatie van turfschepen gesticht. De kolonisatie was in het Sappemeerse aanvankelijk intensiever dan in het Hoogezandse en Sappemeer groeide uit tot de belangrijkste nederzetting.De in 1655-’57 naar ontwerp van Coenraet Roelofsz. en in opdracht van het stadsbestuur van Groningen gebouwde kerk kwam dan ook in Sappemeer te staan. Het werd een van de weinige kerken die speciaal voor de protestantse eredienst, de dienst van het Woord, is gesticht met een centraal, op de kansel gerichte inrichting. Het eenvoudige achtkante bouwwerk met grote rondboogvensters kreeg een mooie barokke ingang van pilasters en een timpaanbekroning met het stadswapen. Het met koper beklede in- en uitzwenkend koepeldak met een viertal kleine kapellen heeft een kleine lantaarn ter bekroning. Van de vier herenbanken draagt de middelste, tegenover de kansel en onder het grote Van Oeckelen-orgel, weer het stadswapen.In 1655 kwam bij Sappemeer ook de eerste van een groep veenborgen tot stand: Welgelegen. Het langgerekte bouwwerk met een middenpartij met een voor het dak uitgebouwde halsgevel kreeg zijn huidige uiterlijk na een verbouwing in 1735 toen ook een Franse formele tuin achter de veenborg werd aangelegd. De borg staat aan het noordelijke begin van de Borgercompagnie en bij Kleinemeer, waartoe het ook wel eens wordt gerekend. Bij Kleinemeer stonden ook nog de inmiddels verdwenen veenborgen Woelwijk en Vosholen. Op de plaats van de aan het eind van de 18e eeuw afgebroken veenborg Croonhoven is in 1847 de doopsgezinde kerk gebouwd, een neoclassicistische zaalkerk. De kerk staat op doopsgezinde wijze, ver teruggerooid. Ernaast staat op nummer 51 aan de Noorderweg de in 1838 gebouwde pastorie, die de naam van de vroegere borg Croonhoven draagt. Het is het geboortehuis van Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke arts van het land en pionier van de vrouwenbeweging. De rooms-katholieken, die aanvankelijk een kerkje in Kleinemeer hadden, lieten in 1873 aan de Noorderstraat een grote, triomfalistische kerk met hoge toren bouwen naar ontwerp van de befaamde bouwmeester P.J.H. Cuypers. Het is een neogotische hallenkerk met topgevels op de zijbeukvakken. De kerk heeft een gaaf neogotische inventaris; de glas-in-loodvensters zijn afkomstig van het kerkje van Martenshoek.Geleidelijk is Hoogezand door meer bedrijfsvestigingen Sappemeer voorbijgestreefd. Wel kwam in 1879 een strokartonfabriek van W.A. Scholten in Sappemeer; een groot deel van de uit 1905 daterende gebouwen bestaat nog. De dorpen groeiden naar elkaar toe. De twee gemeenten zijn in 1949 dan ook samengevoegd.Het Winschoterdiep is na de oorlog sterk verbeterd en ten noorden om Hoogezand-Sappemeer gelegd. Daardoor kregen de dorpen aan deze kant de mogelijkheid woonwijken aan te leggen. De belangrijkste ontwikkelingsas bleef de Noorderstraat, waar zich in het centrum winkelstand had ontwikkeld. Het Oude Winschoterdiep is tussen 1960 en 1980 in fasen gedempt. De straat heeft ondanks de groene bomenstrook in het midden een erg breed profel waardoor het veenkoloniale karakter verloren is gegaan.Hoogtepunt aan de Noorderstraat is de voormalige Rijks-HBS, in 1868 gebouwd in een rijk neoclassicisme. Het voormalige raadhuis op nummer 123 is veel bescheidener, een gewone, verbouwde notariswoning. Verder staan er nogal wat notabele woningen uit het laatste kwart van de 19de eeuw met middengang en uitgebouwde middenpartij in een neoclassicistische of neorenaissance uitdossing. De nummers 5, 19, 35, 49, 97, 217 en 236 zijn fraaie voorbeelden.

Sappemeer-Noord en Jagerswijk zijn vaartbuurten ten noorden van Sappemeer. SappemeerNoord, dat eigenlijk Achterdiep heet, ademt de sfeer van een kolonienederzetting. Door de demping van de wijk is Jagerswijk een wegbuurt geworden. Het gebied rond Hoogezand en Sappemeer kwam in het tweede kwart van de 17e eeuw in exploitatie als veenkolonie. De Stad liet vanaf 1618 een vaart in oostelijke richting graven: het Winschoterdiep. Aan het diep vestigden zich de eerste verveners.Hierna is ter hoogte van de huidige straat Winkelhoek een noordelijke vaart gegraven, het Achterdiep, die na een kleine kilometer een haakse hoek maakt en daardoor nagenoeg parallel aan het Winschoterdiep ging lopen. Weer later kwam oostelijker de Jagerswijk. In deze buurten vestigden zich eveneens verveners. In Jagerswijk waren het kolonisten uit het Friese Joure. De veenwijk werd dan ook Jouwerswijk genoemd, later verbasterd tot Jagerswijk.Na de vervening bleken de dalgronden zeer geschikt als landbouw- en tuinbouwakkers. Achterdiep en Jagerswijk werden agrarische streken met boerderijen, tuinders- en landarbeiderswoningen.In de jaren vijftig werden de buurschappen van de snel groeiende dorpen Hoogezand en Sappemeer afgesneden door het nieuwe Winschoterdiep, dat ongeveer een halve kilometer noordelijker kwam te liggen. Jagerswijk bestaat voornamelijk uit vrij regelmatige bebouwing van arbeiders- en burgerwoningen aan weerszijden van de Noordbroeksterstraat. Ze dateren meest uit de eerste helft van de 20e eeuw. De buurt loopt uit op een stoere hefbrug over het Achterdiep. Aan de noordzijde van het Achterdiep staat nabij de brug een reeks woningen. Even westelijker zijn aan het eind van de 19de eeuw twee grote boerderijen gesticht: Bergstede op nummer 73 met een groot, dwarsgeplaatst voorhuis in neorenaissance en ernaast op 72 een witgepleisterde Oldambtster boerderij met een front in chaletstijl. Aan de noordelijke oever staan meer boerderijen. De Verlengde Herenstraat en de Slochterweg zijn met hun ritmes aan vrijstaande woningen oorspronkelijk uitlopers van Sappemeer.

Sauwerd is een wierdedorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling is ontstaan ten oosten van het stroomgebied van de Hunze, het tegenwoordige Reitdiep waardoor het dorp met het Sauwerdermaar is verbonden.In de middeleeuwen heet het Sâthawerth met als betekenis: wierde van zoden. Er heeft een kerk gestaan uit het midden van de 13e eeuw met een koor uit de 14de of 15e eeuw en met een vrijstaande toren. De kerk is in 1840 afgebroken, gelijk met die van Groot Wetsinge en de drie dorpen hebben in Klein Wetsinge een nieuwe kerk gebouwd. Ten westen van de vroegere kerk heeft de Onstaborg gestaan. Deze is eveneens gesloopt, in de eerste helft van de 18e eeuw. Het terrein is min of meer nog in het land te herkennen.Aan de westelijke fank van het dorp ligt het kerkhof aan het Hoogpad. Daarop zijn de omtrekken van de gesloopte kerk, net als in Groot Wetsinge, aangegeven. Het dorp is niet kerkloos gebleven. In 1898 is in de Kerkstraat de forse gereformeerde kerk op een T-vormige plattegrond in mengstijl gebouwd naar ontwerp van A.W. Kuiler en L. Drewes. Aan de Burchtweg staat de in 1936 gebouwde gereformeerde lagere school met enige expressionistische eigenschappen. Verder westelijk liggen een paar boerderijen.Aan de oude dorpsstraatjes als de Kerkstraat, Oude Kerkstraat, Schoolstraat en Schuttersweg liggen voornamelijk eenlaagswoningen met afgewolfde daken die of in de breedte of met de geveltop naar de straat staan en die veelal dateren uit het eind van de 19de eeuw.Aan de Provincialeweg, die het wierdedorp in tweeën snijdt, staat meer jongere bebouwing. Op de hoek met de Burchtweg valt een fraai expressief winkelpand op van omstreeks 1930 met een schoorsteenpyloon met uurwerk. De Plantsoenweg heeft expressieve woningen op een rij achter een bermsloot met bruggen en dammen. Ook de Stationsstraat heeft zo’n bermsloot.

In de lage landen van de weidse polders Weiwerd en Wold en Weer liggen ten oosten van het oude dorp Meedhuizen de jonge agrarische buurschappen Schaapbulten en Ideweer. Beide namen duiden op zekere hoogten, maar die zijn in de buurschappen niet (meer) te ervaren.Bij de kruising van de Ideweersterweg en de Geefsweersterweg, genoemd naar de buurt Geefsweer drie kilometer noordelijker bij het Eemskanaal, is de kruisbuurt van boerderijen en arbeiderswoningen Schaapbulten gegroeid. Aan de westfank is een bosje geplant bij het Wagenborgermaar. De meeste woningen aan de Geefsweersterweg zijn van het krimptype, soms sterk vernieuwd of uitgebreid, maar oorspronkelijk daterend uit het begin van de 20e eeuw. Een paar kleine boerderijen zijn tot woning verbouwd en zijn witgepleisterd of witgeschilderd. Bij het kruispunt staan aan de Ideweersterweg twee finke boerderijen. De eerste van omstreeks 1910 is van het Oldambtster type met een onderkelderd en van een zolder voorzien voorhuis. De tweede boerderij met de merkwaardige naam Polecei is in 1947 gebouwd naar ontwerp van architect Egbert Reitsma, vooral bekend van zijn gereformeerde kerken. Het opmerkelijk lange voorhuis in traditionele en toch expressieve vormen heeft in de zuidelijke zijgevel een uitgebouwd topgeveltriplet. In het midden zit de toegangsportiek gefankeerd door een erker bij de woonkamer en een garagedeur.In Ideweer staan aan weerszijden van de kruising van de Ideweersterweg en de autoweg N362 twee forse boerenbedrijven. De noordelijke bestaat uit een schuur en een voorhuis met verdieping van omstreeks 1960. Bij de kruising met de Westerlaan staat de hoeve Ideweer, die de buurt de naam gaf. Het is een kop-hals-rompboerderij die vermoedelijk vlak voor de oorlog is gebouwd. Ten zuidwesten van Schaapbulten in het land met de naam Opmeeden ligt nog een groepje boerderijen.

Schaaphok is een vaartbuurt die in de loop van de 19de eeuw aan een samenkomst van waterwegen is ontstaan. Het buurtje dankt zijn naam aan de schaapskooi die de heren van de Fraeylemaborg in Slochteren lieten bouwen voor de schaapkudden die ze hier lieten grazen. Deze lage landen zijn vijf kilometer van de borg verwijderd. Aan het Slochterdiep heeft een herberg gestaan met de naam Schaaphok.Bij Schaaphok komt een aantal waterlopen bij elkaar. Vanuit het zuiden ontmoeten de Scharmer Ae en de Slochter Ae elkaar hier. Het zijn armen van de vroegere Fivel, de rivier die van het Foxholstermeer via de genoemde Ae’s naar het noorden, langs Woltersum en Wittewierum en zo verder liep om tussen Uithuizenmeeden en Spijk een brede mond naar de Waddenzee te vormen. De getijdenrivier is vrijwel geheel door opslibbing verdwenen, alleen de Ae’s tussen Woudbloem en Schaaphok herinneren er nog aan. Vanuit het oosten sluit het in 1659 gegraven Slochterdiep hier op aan en vanuit het zuidwesten komt daar vanaf Harkstede ook nog het Nieuwe Rijpmakanaal bij. Naar het noorden toe loopt het water verder door de Woltersumer Ae en even oostelijker door het in 1871 gegraven Afwateringskanaal van Duurswold naar het Schildmeer. Op deze voor het waterverkeer strategische plek was uiteraard een tol. Het ‘Kethoes’ staat er nog. Als een schipper niet wilde betalen werd een ketting over het water gespannen.Over het Slochterdiep ligt een vrij nieuwe basculebrug, over de Woltersumer Ae een vaste brug. Een klein aantal boerderijen houdt deze waterkruising gezelschap. Bovendien staat hier een van de kleinste kerken van Groningen. Het gebouwtje is omstreeks 1905 gesticht door mr. E.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop, de toenmalige heer van de Fraeylemaborg. Het zaalkerkje met spitsboogvensters en een dakruiter is als woonhuis in gebruik.

Scharmer is een wegdorp op het laagste gedeelte van de zandrug van Duurswold; het was een van de zeven wolddorpen. In de middeleeuwen komt het voor als Skiramere, wat schier meer zou kunnen betekenen, helder water. Het dorp komt in 1231 voor het eerst in bronnen voor, als wordt gemeld dat het patronaatsrecht van de kerk bij het klooster van Wittewierum berust. In 1296 is een nieuwe kerk gesticht, niet meer in het moeras maar op het zand. Het was een hoge romano-gotische zaalkerk zonder toren. De kerk is in 1824 afgebroken en Scharmer is toen kerkelijk bij Harkstede gevoegd. In 1717 heeft het dorp te lijden gehad van de kerstvloed; 34 huizen gingen in de golven onder en 30 stuks vee verdronken.In de 15e eeuw, waarschijnlijk in 1489, is hier een priorij van de kruisheren gesticht op initiatief van Johan en Agneza Rengers van Ten Post. Zij schonken met de eigenerfden van Scharmer de kerk en landerijen aan het mannenklooster dat gewijd was aan Sint-Helena. Na de reductie is het verlaten en afgebroken. Er heeft een aantal (veen)borgen in Scharmer gestaan, maar met uitzondering van Rozenburg is er niet veel meer van bekend dan de namen. Het buiten Werk en Rust werd in 1828 pastorie. Na de sloop van de kerk is het kerkhof gespaard. Een sierlijk hek uit ongeveer 1900 en twee bruine beuken markeren de ingang. Op het hoge kerkhof liggen nog een groot aantal deels gebeeldhouwde zerken, de oudste is van 1605.De Hoofdweg wordt vooral gefankeerd door arbeidershuizen en burgerwoningen van allerlei vorm; de meeste dateren uit de eerste helft van de 20e eeuw. Soms zijn ze nogal rigoureus vernieuwd, net als de boerderijen in deze streek. Oldambtster boerderijen zijn meestal niet erg groot, zoals de nummers 46, 115 en 121. Villa’s of notabele woningen (nummer 70) zijn uitzonderingen.

Scheemda is oorspronkelijk een wegdorp dat tot komdorp is uitgegroeid. Het is vermoedelijk in de 12e eeuw als veenontginningsnederzetting ontstaan op het zogenoemde schiereiland van Winschoten. Na de Dollardvloed van 1509, waarbij de kerk werd verwoest, is het dorp anderhalve kilometer zuidelijker herbouwd, dicht bij het kerkdorp Eexta. De twee dorpen waren gescheiden door het Opdiep, maar groeiden spoedig aan elkaar. In 1964 is Eexta als afzonderlijk dorp offcieel opgeheven.In Eexta stond een 13de-eeuwse kerk en daarbij lag vanaf het midden van de 17e eeuw borg Vredenhoven. Zowel de borg (in 1955) als de oude kerk zijn afgebroken. De oude kerk, in 1869 door storm beschadigd, werd in 1871 vervangen door een gepleisterde, neoclassicistische zaalkerk met een geveltoren met spits. In 1936 is aan de westzijde een dwarsbeuk toegevoegd. Aan het eind van de Kerklaan staat op een omgracht terrein de voormalige pastorie, met een mogelijke kern van een laat13de-eeuws en anders 15de-eeuws steenhuis. Dik muurwerk en een overwelfde kelder wijzen op de ouderdom. Het voorhuis is in 1761 verbouwd en in 1802 zijn de topgevels verdwenen, maar het bleef met de in 1874 aangebouwde schuur een indrukwekkend geheel.De kerk van Scheemda is in 1515 als laat-gotische, driezijdig gesloten zaalkerk gebouwd. De spitsboogvensters van schip en koor zijn ooit verlaagd en de oorspronkelijke ingangen zijn door twee andere vervangen. Het koor heeft een poortje gefankeerd door Toscaanse pilasters en in de westgevel zit de belangrijkste ingangspartij, omlijst en met een bekroning van een aedicula met een Bijbellezende vrouwenfguur. Staat de kerk op de ene hoek van de belangrijkste driesprong van het dorp, aan de overzijde is in het begin van de 16e eeuw de klokkentoren verrezen. Deze markante toren heeft een zadeldak tussen trapgevels en op de naald een dakruiter. In de kleine geveltop zit een uurwerk en op de begane grond een zandstenen poortje uit de 18e eeuw.Aan de Stationsstraat 77 is in 1918 een eenvoudige zaalkerk voor de apostolische gemeente gebouwd. Vooral het front is een opmerkelijk vroeg voorbeeld van baksteenexpressionisme. Deze Stationsstraat is na de aanleg van de spoorlijn Groningen-Winschoten in 1868 een belangrijke as in het dorp geworden. In de dorpskern is aan het begin van deze straat in 1905 het door architect C.H. Peters ontworpen voormalige postkantoor tot stand gekomen. Het oude postkantoor uit 1878 aan de Brugstraat is een jaar later als gemeentehuis in gebruik gekomen en heeft met een aantal uitbreidingen deze functie behouden. In de Torenstraat en de Esborgstraat in het centrum zijn nogal wat representatieve herenhuizen en villa’s gebouwd in de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20e eeuw.Aan de Stationsstraat staat zeer gevarieerde bebouwing van voornamelijk villa’s. Op nummer 25 zien we een neorenaissance exemplaar met een trapgevel van ongeveer 1900 en op 42 een oudere notabele, gepleisterde woning in dezelfde stijl. De Eexterhorst (28) en de gekoppelde villa’s 30-34 zijn uit de vernieuwingstijd vlak na 1900 en worden afgewisseld door rietgedekte villa’s in expressionisme (29 en 32) en een hele rij platte bungalows van circa 1970. Rotsburgh (64) van omstreeks 1928 is een opmerkelijke expressionistische woning. Tegenover het eenvoudige stationsgebouw (1868) staat het stationskoffehuis, ogend als een gepleisterde Oldambtster boerderij. De Meiburg (86) is een Oldambtster villa-boerderij uit 1912.Aan de Oosterstraat 26 ligt een oude villaboerderij met een schuur van 1826 en een voorhuis voorzien van een middenpartij met topgevel uit 1865. Uit dezelfde tijd dateert het bijbehorende neoclassicistische koetshuis ertegenover. Aan de Oosterstraat staan verder representatieve villa’s uit het eind van de 19de eeuw en naar het oosten toe grote boerderijen, zoals die op 53 met een voorhuis in neorenaissance. Nog verder oostelijk liggen aan de Menterneweg de Hof van Heden (circa 1865) en de Dollardsheerd (1872). De in 1899 gestichte en in 1968 gesloten grote strokartonfabriek De Toekomst, ten noorden van het dorp, vervalt geleidelijk tot ruïne.

Schildwolde is een wegdorp dat in de middeleeuwen is ontstaan op de zandrug tussen de veengebieden van Duurswold. Het is oorspronkelijk een veenontginningsnederzetting die omstreeks 1200 naar het zuidoosten opschoof tot de huidige positie. Toen premonstratenzers een klooster stichtten, bestond de parochie al. Het proosdij Gratiae Sanctae Mariae heeft nogal wat landerijen beheerd. Na de reductie is het opgeheven en afgebroken. De kloosterstee is in 1853 afgegraven. Hetzelfde lot trof de borg Schattersum, waar in de 17e eeuw de invloedrijke Wijchgels kwamen wonen. Deze is in 1820 afgebroken en het toen opgetrokken buiten is in 1888 gesloopt. Wel staat op Hoofdweg 95 nog de aardige theekoepel.Zelfs de middeleeuwse kerk heeft de tijd niet overleefd. De losstaande toren wel, een van de drie zogenoemde ‘Juffertorens’ in Groningen. De 56 meter hoge toren met helmdak uit het midden van de 13e eeuw is een markeringsteken voor de wijde omgeving. De kerk is in 1686 gebouwd op de grondvesten van de oude kerk. Zij is in 1882 van een pleisterhuid voorzien. De hooggelegen kerk oogt jong, het interieur bevat fraai 18de-eeuws meubilair. De achter het ruime kerkhof gelegen pastorie is van 1755 en werd in 1871 eveneens gepleisterd.In het centrum van het dorp staat aan de Hoofdweg compacte bebouwing met enige winkelfuncties. Naar de fanken toe is de bebouwing losser en staan arbeidershuizen, burgerwoningen, villa’s en boerderijen afwisselend naast elkaar. De oudste boerderij is Vinckersum uit de 18e eeuw aan de Singel. De gepleisterde Jeltingaheerd aan de Hoofdweg 219 dateert van 1826, de andere boerderijen, meest van het Oldambtster type zijn jonger, zoals 48, 49, 54, 59, 85, 101, 113 (1869), 116 en 215 (Molenheerd). Op 97 staat een moderne woning in blokvormen met de naam Schattersum. Neorenaissance woningen vinden we op 99, 107 en 114, en fraaie gepleisterde exemplaren op 162a en 164. Notabele woningen zijn 194, waar staatsman Goeman Borgesius woonde, en 203.

Nadat het gebied van de Marne omstreeks 1300 door dijken beveiligd was, moest de uitgestrekte streek wel het overtollige water kwijt. Dat kon niet naar de in het noorden hoog opgeslibde kwelders. De afwatering moest richting Reitdiep gebeuren. Ten oosten van Schouwen, een boerennederzetting op een wierde waar nog steeds twee boerderijen staan, werd toen de Schouwerzijl gelegd. Een houten sluis door de Reitdiepsdijk in de Kromme Raken of Schouwerzijldiep, oorspronkelijk een noordelijke zijtak van de Hunze. Even oostelijker kwam toen voor het Winsumer gebied de Schaphalsterzijl en fink westelijker de Houwerzijl voor dat deel van de Marne. Nadat deze Houwerzijl in 1717 was dichtgeslibd moest een deel van het voorheen daar afwaterende zijlvest het water via de Schouwerzijl kwijt, tot 1868, toen er andere oplossingen kwamen. Daardoor heeft Schouwerzijl het karakter van een sluisnederzetting kunnen bewaren. Er ontstond en groeide bij de sluis een nederzetting met wat kooplui en ambachtslieden. En er is enige bedrijvigheid ontwikkeld. In 1616 werkte er al een standerdmolen. Hij is in het midden van de 19de eeuw vervangen door een moderne achtkante molen die om onduidelijke redenen al vrij spoedig weer is afgebroken. Een tweede molen uit 1841 onderging in de 20e eeuw hetzelfde lot, waardoor het dorpssilhouet geen echte hoogtepunten kent.Een aardig paar in de dorpsstructuur is de aan het eind van de 19de eeuw gebouwde voormalige gereformeerde kerk met pastorie aan het noordelijke gedeelte van de Zijlvestweg en ook de opvallende kubistisch-expressionistische woning aan de Schouwerzijlsterweg vraagt de aandacht.Schilderachtig is de in 1849 van bak- en natuursteen geslagen sluis, die het houten exemplaar verving. Twee jaar later is het sluiswachtershuis tot stand gekomen. Deze waarmanswoning is gepleisterd en van een zadeldak met afwolvingen en opmerkelijke schoorsteen voorzien. Met de bebouwing aan de Niesternweg en de overzijde van de Raken heeft het kleine Schouwerzijl een boeiende kern.

Het wegdorp Sebaldeburen is ontstaan in de middeleeuwen op een zandrug tussen de veengebieden. Het was een lange zandrug waarop in het oosten Niekerk en achtereenvolgens Oldekerk, Grootegast en Doezum zijn ontstaan. Van deze dorpen heeft Sebaldeburen het beste het karakter van wegdorp bewaard, bij de andere heeft toch enige komvorming plaatsgevonden. Mogelijk komt dit door een gebrek aan economische impulsen, terwijl het toch dicht bij het Kolonelsdiep lag. Het diep ligt nog duidelijk in het land. Poldermolen De Eendracht uit 1887 en een miniatuurversie staan erbij. Juist dit dorp was de oude hoofdplaats van Langewold. De rechters legden hier op Hemelvaartsdag de eed af. Na de plechtigheid was er kermis. Het liep wel eens uit de hand, zodat de classis in 1617 schreef dat het leidde ‘tot grooter ontstichtinge, oneerlicke ende schandelicke daden’. Uit deze tijd dateert al het dorpswapen dat trots in een omhekt plantsoen bij de dorpskerk is opgesteld en een kerk en vier sleutels vertoont.De waarschijnlijk uit de middeleeuwen stammende kerk verkeerde aan het einde van de 18e eeuw in desolate toestand. De nieuw beroepen predikant ijverde met succes voor een nieuw gebouw dat in 1807 met een leerrede van deze Nicolaas Westendorp werd ingewijd. Het is een eenvoudige zaalkerk met een dakruiter waartussen de geledingen met lisenen en rondboogvensters zitten. Westendorp mocht gaan preken op een bijzonder meubel; de preekstoel die getimmerd was in de vrij zeldzame empirestijl. De grote pastorie is omstreeks 1930 aan de Kerkweg gebouwd.Het dorp heeft aan de oostzijde een opmerkelijke entree. De bebouwing begint eigenlijk al eerder, maar als het Wolddiep over een kloeke hefbrug uit ongeveer 1930 samen met de witgeschilderde kop-rompboerderij op de achtergrond wordt gepasseerd, begint het dorp pas echt. De bebouwing langs de Provincialeweg is eenvoudig; een enkele boerderij en Clockstede, een dwarsgeplaatste woning van omstreeks 1850, zijn uitzonderingen.

Sellingen is een esdorp dat in de 12e eeuw is ontstaan op een zandige hoogte te midden van een hoogveengebied en ten oosten van de Ruiten Aa. In de middeleeuwen luidde de naam Sallinge en Zellynge, wat verklaard wordt als de lieden van Selle, een mansnaam. Het kerspel Sellingen bestond uit drie marken met gezamenlijk beheer van de cultuurgronden: Sellingen, Laude en Ter Haar. Daaromheen lagen enkele gehuchten. In 1569 werden er slechts 28 huizen geteld. In de loop van de 17e eeuw groeide langs de Dorpsstraat enige lintbebouwing. De oude brink, de gemeenschappelijke weide waar de boeren hun vee konden laten grazen en laten drinken in de dobbe, ligt niet in het centrum, maar in het noorden. De marke is in 1882 gescheiden en het land is onder de deelnemende boeren verdeeld. In 1927 vernielde een dorpsbrand een deel van de bebouwing.Ongeveer vanaf het midden van de 19de eeuw gingen de boeren de randen van de omringende venen ontginnen. Sellingen raakte in deze tijd omringd door boekweitvelden. Vanaf de jaren 1920 werd het land op grotere schaal in cultuur gebracht, hier en daar in het kader van de werkverschaffng. Om het dorp kwamen weiden, akkers en bossen die bij het beekdal van de Ruiten Aa een fraai afwisselend landschappelijk beeld opleverden.De dorpskerk staat op een opmerkelijke hoogte. De vroeg-gotische zaalkerk is samen met het driezijdig gesloten koor omstreeks 1300 tot stand gekomen op de plaats van een houten voorganger die 12de-eeuwse graven bevatte. Het schip, opgebouwd van grote kloostermoppen, laat sporen zien van smalle hoge spitsboogvensters. Veel later zijn er grote spitsboogvensters met gepleisterde dagkanten ingebroken. Bij de restauratie bleek dat aan de noordzijde een sacristie aangebouwd was geweest, aanleiding om in quasi-historische stijl opnieuw een gebouwtje op te trekken. Zo is een luifel boven de zuidelijke ingang gemaakt, omdat er vroeger ook iets dergelijks zat. Op de koorsluiting liggen nog oude holle en bolle pannen die spottend monniken en nonnen worden genoemd. Binnen heeft het schip een vlak balkenplafond en het koor een 15de-eeuws stenen stergewelf. Op de triomfboog en de gewelven zijn schilderingen aangetroffen met onder meer de heiligen Sint-Christoffel en Sint-Margareta.Als hoofdplaats van de gemeente Vlagtwedde kreeg Sellingen in 1890 aan Dorpsstraat 1 een raadhuis. Bij een verbouwing in 1927, om een verdieping toe te voegen, ontving het gebouw zijn huidige uiterlijk met expressionistische detailleringen en een elegant buigende daklijn. Het raadhuis is in 1954 verbouwd en kreeg in 1986 en 1992 uitbreidingen in eigentijdse vormen en een dynamische ruimtelijke geleding. Met oude bomen en keienformaties heeft het een waardig ingerichte omgeving. Schuin ertegenover staat op 8 Hotel Homan, na de brand van 1927 herbouwd in enigszins expressionistische vormen en met opvallende boegvormige vensterpartijen. Op 11 is omstreeks 1930 de gereformeerde kerk gebouwd, een zaalkerk die later een voorbouw en een gepleisterde voorgevel kreeg. Dorpsstraat 32 van omstreeks 1850 is ooit herberg geweest, maar werd later als stelmakerij in gebruik genomen om boerenwagens en houten gereedschappen te vervaardigen. Op 36 staat de oude dorpssmederij van kleurige Groninger baksteen.De Hassebergerweg leidt oostelijk naar het hoogste punt van Groningen, 13 meter hoog. De weg kruist het Ruiten-Aa Kanaal, waar de na de oorlog vernieuwde klapbrug, de Sellingerbrug, overheen ligt. De schutsluis met stuw, loskade en sluiswachtershuis dateert van 1911-’17. Daar staat aan de Zuideveldweg een kleine Oldambtster boerderij. In en buiten het dorp liggen enkele belangrijke boerderijen.Dorpsstraat 33 is een Oldambtster boerderij uit circa 1905 met veel sier aan het front. Een grote boerderij van dit type uit ongeveer 1870 staat op nummer 37 en dient tegenwoordig als Herberg Sellingen. Aan de Leemdobben ten noorden van het dorp liggen een paar aardige keuterijen. De Dorpsstraat en de Westerkamp, maar ook enkele zijstraten, worden gefankeerd door opmerkelijk veel verzorgde burgerhuizen en kleine villa’s waarvan die van omstreeks 1930 opvallen door hun enigszins expressionistische stijl.

Sellingerbeetse is een wegdorp ten oosten van Sellingen in een streek die vanaf 1937 is ontgonnen door de Verenigde Groninger Gemeenten. Daardoor werden 600 hectare bouw- en grasland en 300 hectare bos gemaakt, 50 hectare werd als natuurreservaat met rust gelaten. Omstreeks 1900 werd een begin gemaakt met incidentele ontginningen langs de weg en ook langs de veendijk richting Kopstukken. Op de driesprong is toen een school gesticht. Daarna is de ontginning grootser aangepakt en is de bebouwing in bescheiden buurtjes gemoderniseerd en bij de driesprong verdicht.De lagere school, gebouwd omstreeks 1905, heeft lang dienst gedaan, maar moest toch sluiten. Het gebouw is in 1989 gesloopt. De schoolmeesterswoning is blijven staan, een brede woning van een enkele laag met een middenrisaliet van twee lagen met siermetselwerk. In 1925 is bovendien de kapel Opwaarts gesticht, waardoor Sellingerbeetse een dorp genoemd kon worden. Het is een zaalkerkje met een lagere ingangspartij voorzien van een diepe portiek met een meervoudig geprofleerde halfronde poort en een geveltop met expressief metselwerk. De hoge gevel wordt bekroond door een stevige, overhoekse pinakel met daarop een lantaarn. De muren zijn geopend met halfronde, brede vensters. Het gebouw is al een aantal jaren in gebruik voor exposities en andere vormen van cultuur. Achter de kapel ligt de begraafplaats. Sellingerbeetse wordt omringd door natuur- en recreatiegebieden met een ruime plas die door zandafgravingen is ontstaan.Aan de Voorbeetseweg richting Kopstukken staat een barak van kamp De Beetse. In 1935 opgezet als werkverschaffngskamp, gaf het vanaf 1942 onderdak aan vierhonderd Amsterdamse joodse mannen die daarna terechtkwamen in vernietigingskampen. Er kwamen nog tijdens de Tweede Wereldoorlog tewerkgestelden wonen en daarna tijdelijk en vrijwillig NSB-ers. Na de oorlog werden tot 1948 NSB-ers en SS-ers in het interneringskamp ondergebracht. Het kamp werd gesloten en de barakken op één na gesloopt of verplaatst. De laatste barak getuigt verkommerd van de akelige geschiedenis.

Siddeburen is een wegdorp dat in de 12e eeuw is ontstaan op de zandrug van Duurswold in lage veengebieden. Net als de andere wolddorpen is het oorspronkelijk een veenontginningsnederzetting. In de middeleeuwen komt het in bronnen voor als Syerdeberth: de buurt van Sierd. Bronnen uit de 16e eeuw melden dat er twee borgen in het dorp hebben gestaan. Daarvan zijn geen sporen meer te vinden. De bebouwing heeft zich aanvankelijk beperkt tot de Hoofdweg die even om het verhoogde kerkhof buigt. Vanaf het midden van de 19de eeuw raakt via dwarsverbindingen ook de noordelijker gelegen Oudeweg met woningen omzoomd. Geleidelijk is het tussenliggende gebied ontwikkeld en het stratenpatroon is later ten noorden van de Oudeweg voortgezet.Omstreeks 1200 zijn de westelijke, romaanse traveeën van de kerk en de onderbouw van de toren opgetrokken van tufsteen. Voor 1250 is het bestaande schip verhoogd, verlengd en voorzien van een lagere, halfronde apsis. De toren, die later nog een paar keer is gewijzigd, kreeg er een geleding bij. Dit is gebeurd in een vroege romano-gotische stijl en grotendeels in baksteen met hier en daar lagen tuf. De kerkruimte is overspannen met koepelgewelven.De gereformeerde kerk is in 1912 gebouwd aan de Oudeweg, een T-vormige kerk met geveltoren die sterke gelijkenis vertoont met die in Schildwolde. Aan een van de verbindingswegen, de Singellaan, is in 1930 de bescheiden zaalkerk van de baptisten gesticht. Ten westen van de dorpskerk is de Hoofdweg verdicht en zijn de winkels te vinden. Oostelijk bestaat de lossere bebouwing – net als aan de Oudeweg – voornamelijk uit bescheiden arbeiders- en burgerwoningen met hier en daar een villa of boerderij van bescheiden omvang. Uitzonderingen zijn de naast elkaar gelegen Oldambtster boerderijen op de nummers 88 en 90, fink van formaat en versierd, de eerste met siermetselwerk, de andere met pleisterwerk en een geaccentueerde middenpartij.

Sint-Annen is een komdorp dat in de late middeleeuwen is ontstaan bij het in 1345 gestichte vrouwenklooster Parva Adwerth, klein Aduard. Het was een dochterklooster van de cistercienzer abdij van Aduard en kreeg de naam ‘ad sanctam Annam’, gewijd aan Sint-Anna. Het klooster is in 1594 gesloten en spoedig daarna afgebroken. Het kleine dorp behield de naam van het klooster. Vlakbij het dorp loopt het Sint Annermaar richting het Kardingermaar. Het gedeelte in het dorp is gedempt. De Hoofdweg met daaraan vrijwel alle bebouwing heeft een krap profel en vormde als doorgaande weg van Ten Boer naar Bedum een lastige passage. Toen bij het dorp de Eemsweg was gelegd werd het zo druk dat het als een van de eerste dorpen in 1982 een rondweg kreeg.Het kleine Sint-Annen heeft een kerkje gehad. De kosterswoning staat met de korte gevel naar de Hoofdweg en onder de doorlopende kap was in het achterste gedeelte aan het Kerkpad de kerk ondergebracht. Het is nog te zien aan de spitsboognissen, waarin woonhuisvensters kwamen toen de functie wijzigde.De dorpsgemeenschap heeft in de jaren zeventig op het pleintje van het Kerkpad een klokkenstoel laten plaatsen. Aan Hoofdweg 5 staat de voormalige openbare lagere school. Het gebouw dateert uit 1806 en is in 1890 ingrijpend verbouwd waarbij op de naald een dakruiter is geplaatst. De in 1818 aan de zuidelijke rand van het dorpje, aan het Molenpad, gestichte molen is in 1924 afgeknot. De gepleisterde romp is met enige uitbreiding ingericht tot dorpshuis De Meuln. Middenin de Hoofdstraat staat de voormalige herberg Klinkhamer, een dwarsgeplaatst gebouw uit ongeveer 1870 met afgewolfd zadeldak en een schuur als stalling.De overige schilderachtige bebouwing bestaat uit bescheiden woningen, voornamelijk met afgewolfde zadeldaken, met uitzondering van de notabele woning op 21 met middengang.Ten westen van het dorp ligt het wegbuurtje Sint-Annerhuisjes. Dit hoort bij de buurgemeente Bedum.

Slochteren is een wegdorp dat in de middeleeuwen is ontstaan op de zandrug van Duurswold nabij lage veenlanden. Het dorp is dan ook begonnen als ontginningsnederzetting. In de 11e eeuw heet het Slohtoron, in 1169 Slochtra met als betekenis: lage streek. Uit bronnen blijkt dat het in 1291 een parochie met een grote kruiskerk is. De oudste dorpskern is in het zuiden rond de 13de-eeuwse kerk ontstaan.Noordelijk is bij de in de 16e eeuw gestichte Fraeylemaborg een tweede kern gegroeid. In de loop van de 18de en vooral de 19de eeuw zijn deze twee streken met elkaar versmolten. Om de lage gebieden ten noordwesten van het dorp in cultuur te kunnen brengen, is de waterbeheersing aangepakt door het graven van het Slochterdiep in 1659. Ten noorden daarvan zijn de recente dorpsuitbreidingen gekomen.De kerk en de losstaande toren staan op een aanzienlijk verhoogd kerkhof. De kerk is de rest van een romano-gotische kruiskerk uit de tweede helft van de 13e eeuw. Hendrik de Sandra Veltman, die zijn Fraeylemaborg ook heeft ‘vernieuwd’, liet de kerk in 1783 verbouwen. Het schip en het koor zijn gesloopt en de gewelven uit het resterende transept gehaald. De verminkte rest is ook nog verlaagd en van de geveltoppen ontdaan. De sterk verstoorde sporen tonen dat de kerk in een decoratieve romano-gotiek was uitgedost. De vrijstaande zadeldaktoren van omstreeks 1300 heeft twee geledingen en reikt tot 36 meter hoogte. De zuidelijke geveltop is versierd met klimmende dubbelnissen met siermetselwerk.De geschiedenis van de Fraeylemaborg reikt terug tot de 15e eeuw, maar de kern van de huidige borg ligt in het midden van de 16e eeuw. Het was een rechthoekig stenen gebouw met een traptoren voorzien van een achtkante bovenbouw. In dezelfde eeuw werd het huis aan de achterzijde verlengd tot het huidige brede hoofdgebouw. In de 17e eeuw is haaks hierop de rechter zijvleugel toegevoegd en Henric Piccardt, die de borg in 1691 in bezit kreeg, voegde de linker zijvleugel toe. In de jaren 1781-’82 is het vleugelbouwwerk in opdracht van Hendrik de Sandra Veltman zo symmetrisch mogelijk gemaakt, op de voorgevel na gepleisterd en voorzien van detailleringen in de Lodewijk XVI-stijl. Hij liet twee vrijstaande torentjes op de voorhof afbreken. Het noorder schathuis, een langgerekt gebouw met haaks een schuur, is grotendeels van 1783 en in gebruik als restaurant. Het zuider schathuis is in 1899 grotendeels vernieuwd. Achter het noorder schathuis staat een 18de-eeuwse duivenslag. In de Piccardt-tijd is de tuin in de formele stijl van de Franse barok getrimd. Nadat aan het eind van de 18e eeuw al wat percelen in de trant van de Engelse landschapsstijl waren gewijzigd, is later deze stijl naar ontwerp van Lucas Roodbaard geheel doorgevoerd. Ten noordwesten loopt buiten het dorp de Groenedijk parallel aan de Hoofdstraat. Daar hebben de heren van Fraeylema een drietal poldermolens, de Fraeylemamolen, de Groote Poldermolen en de Ruiten, laten oprichten om de waterstanden in hun polders te kunnen beheersen.Tegenover de borg staat aan de Hoofdweg een aantal dienstwoningen uit de late 18e eeuw: 17, 19 en 35. Met de overige bebouwing aan dit gedeelte van de Hoofdweg vormen ze een schilderachtig geheel. Daar draagt ook het door het souterrain hoge, blokvormige, zogenoemde ontvangershuis uit het begin van de 19de eeuw aan bij. Even verder bij het bajonetvormig verloop van de Hoofdweg staan het gepleisterde voormalige rechthuis en de herberg Het Hooghuis dat een 17de-eeuwse kern heeft. Toen het in 1818 als raadhuis diende, kreeg het aan de achterkant een tweede beuk. Aan de andere zijde van de autowegtunnel ligt de grootste villa van het dorp, Hoofdweg 14, een in mengstijl gebouwd en van sierpleister voorzien bouwwerk in een tuin met vijverpartij. De hoofdweg wordt verder voornamelijk omzoomd door goed verzorgde arbeiderswoningen, al dan niet met krimp, burgerwoningen en een paar villa’s. Enkele bescheiden boerderijen van het Oldambtster type variëren dit beeld.

Rond Onstwedde ligt aan de noordoostzijde een waaier aan essenzwermdorpen, in het oosten Smeerling en in het noorden Holte.In het noordoosten liggen Ter Wupping en Wessinghuizen daartussenin. Ver in zuidwestelijke richting vinden we het esgehucht Ter Maarsch. De agrarische buurschappen zijn ontstaan omdat de essen bij het moederdorp door verschraling minder opbrachten, maar ook omdat de bevolkingstoename meer landbouwgrond vereiste. Toen zijn de lagere zandkoppen in de omgeving opgezocht om van daaruit de omliggende gebieden in cultuur te brengen. Buiten de agrarische productie is er geen andere economische druk op deze buurschappen geweest. Daardoor bezitten ze nog grotendeels hun authentieke karakter. Holte wordt wel als essenzwermdorp beschouwd, maar is eerder een randveennederzetting.Smeerling laat met zijn bescheiden aantal, maar wel fraaie boerderijen een stuk geschiedenis van de Westerwoldse boerderij zien. Smeerling 15 is de oudste; het voorhuis dateert uit 1742 en bezit betimmeringen en tegelwanden uit het midden van de 18e eeuw.In 1867 is er een Friese schuur met een houten voorschot bijgebouwd en de ingang kwam naast de baanderdeur. Het nodigt als theehuis de bezoekers uit. Nummer 20 uit de 19de eeuw is van hetzelfde type en deze heeft boven het voorhuis zaadzolders. Dit is te zien aan de vensters in de gepleisterde zijgevel. Bij nummer 18 uit de jaren 1860 zijn voorhuis en schuur onder één kap gebracht en de ingang zit in het voorhuis. Andere Westerwoldse boerderijen zijn Smeerling 11, 13 en 16, een antiekboerderij. Op 17 staat een fraaie boerderij van het Oldambtster type met zaadzolders. Holte, aan de weg van Onstwedde naar Wedde, heeft een lintbebouwing van vrijstaande arbeidershuizen, kleine burgerwoningen en een enkele keuterij die voornamelijk uit de eerste helft van de 20e eeuw dateert. Aan de Streekweg, richting het gehucht Höfte, ligt aan de zuidzijde ook nog enige kleinschalige agrarische bebouwing.

Solwerd is een wierdedorp uit de vroege middeleeuwen, maar nauwelijks meer als zodanig te herkennen. Het dorp is omarmd door de stad Appingedam, al is het dorpsgebied enigszins van de stad afgegrensd door de Jan Bronsweg. De dorpskerk staat achter een kamp land op de rest van de afgegraven wierde, maar dateert zelf niet uit de middeleeuwen. Bovendien is er weinig oude dorpsbebouwing meer, behalve aan de met dichte boomzomen nauwelijks zichtbare Pastorielaan. Verder oostelijk aan de Solwerderweg en aan de Delfzijlsterweg wordt het gezicht bepaald door grote complexen zorg- en seniorenvoorzieningen die uitkijken over het Damsterdiep op een industriegebied met onder meer de herinneringen aan de befaamde Bronsfabriek.Uit de late middeleeuwen komt het verhaal dat dieven een ciborium uit de kerk stalen en de daarin bewaarde hosties in een sloot wierpen. Men zag daar nachtenlang een fel lichtschijnsel. Hoge kerkelijke autoriteiten werden ingelicht en vanuit Rome werd het gebeuren als wonder erkend. Er werd een put gemaakt en een kapel op gebouwd. Er kwamen bedevaarten op gang en natuurlijk werd er over de opbrengsten van de offers getwist. Toen in de nadagen van de middeleeuwse twisten de kerk in 1536 in brand werd gestoken, ging de parochie kerken in deze kapel.Pas toen de kapel in 1783 werd afgebroken, is op de plaats van de oude kerk een nieuwe verrezen. Het is een kerk in de classicistische Lodewijk XVI-stijl met op de hoeken elegant uitzwenkende steunberen en bij de ingangspartij een fronton voor het schilddak. In plaats van een toren is een houten klokkenstoel bij de kerk gezet. Aan de Pastorielaan staat De Weem, een gebouw met een jaarsteen met 1554. De voorbouw heeft smalle Groninger vensters en natuurstenen lateien, de dwars hierop staande achterbouw bevatte de schuur en de stal van de ooit boerende pastoor. Even verder staat een stelpboerderij met een deftige ingangspartij.

Het wierdedorp Spijk is vermoedelijk in de 7de of 6de eeuw voor Christus ontstaan, al komt het in 1246 voor het eerst in de bronnen voor. In de middeleeuwen lezen we: Spik, to Spye en Spiick met de betekenis van spitse punt, de vorm van de kust. Het dorp is over water ontsloten door het Spijkstermaar dat via andere maren verbinding heeft met het Damsterdiep. Naar het bij de kust gelegen buurschap Nieuwstad loopt het Spijksterriet.Spijk is het meest fascinerende radiale wierdedorp van het Noorden. De regelmatige ringweg om de omgrachte kerkstee en de daar weer omheen lopende ringvormige ossenweg met radiale verbindingspaden is niet alleen op luchtfoto’s te zien, maar door de kleinschalige bebouwing ook in werkelijkheid te genieten.De kerk is daar het schitterende middelpunt van. De oorsprong van de kerk ligt in de 13e eeuw, maar na brand moest het gebouw in 1676 ingrijpend herstel ondergaan. Toen werden de driezijdige koorsluiting en de spitsboogvensters aangebracht. In 1848 volgde aan de noordzijde een aanbouw en even later is de kerk gepleisterd. De grotendeels ingebouwde toren verrees in 1902. De slanke bakstenen romp heeft gepleisterde hoekblokken en de bekroning bestaat uit twee onderling verjongende lantaarns op elkaar.De bebouwing van de binnenste ring, ’t Loug, ligt hier prachtig omheen gegroepeerd: gave eenvoudige in de breedte gebouwde eenlaagspanden uit de 19de eeuw. Hier en daar staat er een aardige variant tussen, zoals het voormalig café ’t Wapen van Spijk en de daarnaast staande sarrieshut – de voormalige ambtenaarswoning. Molen Ceres, een achtkante koren- en pelmolen met stelling uit 1839 staat keurig op het tweede plan. Even verder vraagt de kleurige voormalige spaarbank uit 1879 de aandacht. Aan de van een boomzoom voorziene Nesweg en Hoofdweg-Zuid staan eveneens interessante panden waaronder de pastorie uit 1923, het geboortehuis van dichter Willem de Merode en de grote gereformeerde kerk uit 1905.

Stadskanaal is een kanaaldorp waarvan het stichtingsmoment precies vast ligt. Op 11 februari 1765 besloot het stadsbestuur van Groningen het Oosterdiep van Wildervank te verlengen naar Bareveld en vandaar een kanaal naar het zuidoosten te graven nabij de grens met Drenthe, de zogeheten Semslinie. De Stad wilde de venen in Zuidoost-Groningen en het oosten van Drenthe ontsluiten voor turfwinning. In 1784 kocht de Stad een strook grond van Onstwedde om het kanaal te kunnen verlengen. Parallel aan het Stadskanaal werd oostelijk bovendien het Boerdiep gegraven. In 1787 konden de eerste veenplaatsen worden uitgegeven en verrezen de eerste huizen in het noorden. De eerste sluis werd toen ook in het kanaal geslagen. Er kwamen uiteindelijk acht sluizen in het 34 kilometer lange kanaal om het verval van twaalf meter te overbruggen. Met het Landschap Drenthe ontstond dikwijls onenigheid over de verbindingen van de Drentse veenkanalen met het Stadskanaal, de monden. Dat vertraagde de voortgang. Het ging om de vergoedingen, de tol die moest worden betaald. Het werd geregeld met het convenant van 1817. De bebouwing schoof steeds verder naar het zuidoosten op. In de loop van de 19de eeuw lag de kern ter hoogte van Drouwenermond en omstreeks 1900 bij Buinermond. Daartussen zou later het moderne centrum vorm krijgen.Ter hoogte van de Gasselternijveenschemond is aan het begin van de 19de eeuw een eerste kerk gebouwd. De huidige (eerste) hervormde kerk kwam in 1830 aan de Semsstraat 2 tot stand, een brede rechtgesloten zaalkerk in neoclassicistische stijl met een slanke fronttoren met balustrade en een bekroning met een achtzijdige lantaarn met spits. De tweede hervormde kerk kwam veel zuidelijker in het langgerekte dorp. In 1863 is deze aan de Oosterkade 5 gebouwd, een kerk op een T-vormige plattegrond. Het gebouw heeft een dwarsgeplaatste zaal met grote rondboogvensters en is voorzien van een voorbouw waarin een geveltoren met spits is verwerkt. De rooms-katholieken stichtten aan de Poststraat 38 al in 1838 een kerk die in 1955 werd vervangen door de huidige Maria Hemelvaartkerk, een in Delftse School-trant gebouwde driebeukige kerk met een robuuste, vooral brede toren. Aan de Poststraat kwam in 1909 op nummer 30 ook de gereformeerde kerk, een finke kruiskerk met een geveltoren en een vierkante, verjongde lantaarn met spits. Het gebouw is in mengstijl met details in neorenaissance gebouwd.In de 19de eeuw was Stadkanaal vooral een agrarische nederzetting. Omstreeks 1900 nam de betekenis van de bedrijvigheid toe met allerlei takken van nijverheid en industrie. In de jaren vijftig groeide het explosief tot een plaats van betekenis, onder meer gestimuleerd door een Philips-vestiging. Uitbreidingsplannen werden gerealiseerd ten oosten van de kern en in 1960 dempte men het Boerendiep om een ontsluitingsweg op dit tracé aan te leggen. Daardoor verdween het agrarische karakter van de kern geheel. Nieuwe vestigingen van commerciële en dienstverlenende bedrijven bouwden grote panden en recent verrees een aantal hoogbouwprojecten met onder meer appartementen. Daarvoor was het silhouet al verrijkt met een fraaie watertoren, in 1935 in kloeke expressionistische vormen gebouwd aan de Ceresstraat.In het kanaal liggen het Springersverlaat (bij Unikenkade 68) uit 1879, dat omstreeks 1900 is vernieuwd en het Olthofsverlaat (bij H.J. Kniggestraat 121) uit 1828. Er is de laatste jaren veel vernieuwd, maar op verschillende plaatsen zijn nog sporen te vinden van de oude bedrijvigheid, zoals de scheepswerven Koster en Holtman en houtzagerij Koerts in de Drouwenerstraat met een aantal dienstwoningen. Hier en daar liggen nog boerderijen. De lintbebouwing langs het kanaal vertoont verder een aangename afwisseling van woningen voor verschillende maatschappelijke groepen, waarbij vrijstaande burgerwoningen en groepen villa’s het gezicht bepalen.Bij de watertoren ligt villa Ter Marse uit 1884, voorzien van een nieuwere frontpartij, prachtig in een tuin. De villa doet dienst als streekmuseum. De villa Hoofdstraat 91 is in robuust neoclassicisme vormgegeven en het imposante Zonrondom op de Handelskade van omstreeks 1905 heeft een loggia op de verdieping.

Stakenborg is een wegbuurschap tussen Vlagtwedde en Bourtange. Staken staat voor dunne palen en een borg is een dijk of een afscherming. De oude weg ligt op een zandrug door het uitgestrekte hoogveenmoeras, die Groningen met het Duitse Lingen verbindt. Voor de handel belangrijk, maar in tijden van conficten een weg met risico’s. Daarom is aan het eind van de 16e eeuw aan de oostzijde een schans gelegd, spoedig vergroot en verbeterd tot vesting Bourtange.Gedurende de 19de eeuw zijn de randen van de venen ontgonnen en aan weerszijden van de weg werden aanvankelijk keuterijen gebouwd. Later zijn na grootschaliger aanpak van de ontginningen boerderijen gesticht, waardoor de buurschap agrarische lintbebouwing kreeg.Een van de boerderijen verwijst naar een vroeg verleden. Aan de Vlagtwedderstraat 33 ligt boerderij Staakenborgh die in 1687 is gesticht en in 1717 in bronnen wordt aangegeven als herberg. Het is een boerderij van het Westerwoldse type waarbij het voorhuis wat breder is omdat naast het woonvertrek een opkamer zit. Het schuurdak waaiert zeer laag uit. Mogelijk is deze boerderij identiek aan die welke Willem Maartens mocht bouwen. Deze koster van Vriescheloo zou de list hebben verzonnen, waardoor de Münsterse troepen voor de kleine troepenmacht uit Bourtange bij de slag bij Jipsinghuizen op de vlucht sloegen. Hij mocht als beloning een boerderij in Stakenborg bouwen. Er wordt beweerd dat deze later herberg ‘de Laatste Stuyver’ is geworden.Aan de Vlagtwedderstraat staan aan weerszijden reeksen boerderijen van het Westerwoldse, Oldambtster en stelp-type, maar op nummer 21 vinden we ook een voormalig winkelhuis in expressionistische vormen uit circa 1930. Het gehucht de Stobben ligt aan de noordwestzijde van Stakenborg en is een subbuurschap. De naam is afgeleid van de stobben, boomstronken die in het veen zijn gevonden. Er liggen enkele boerderijen.

Startenhuizen is een dijkbuurt die in de late middeleeuwen is ontstaan nadat in 1192 een van de eerste dijken in het stroomgebied van de Fivel was aangelegd. Het kerspel Startenhuizen heeft het, zo dichtbij Garsthuizen, zelfstandig niet gered. Het is spoedig na de vorming van het bisdom Groningen in 1559 opgeheven. Het grootste deel werd bij Garsthuizen gevoegd. Alleen een viertal verspreid liggende boerderijen ten noordwesten van de buurt kwam bij Eppenhuizen.Startenhuizen lag vanouds precies op de grens van de landschappen Fivelgo en Hunzego en dat is eigenlijk zo gebleven. Nu loopt op deze grens de N 46 die de gemeentegrens tussen Loppersum en Eemsmond vormt. De huidige bebouwing ligt voornamelijk aan de noordzijde van de dijk. Genoemde boerderijen liggen nu in Eemsmond. Aan de Eppenhuizerweg 33 staat een kop-hals-rompboerderij met een voorhuis van twee lagen onder een zadeldak uit circa 1955 en op nummer 36 ligt ver in het land een boerderij met een dwars voorhuis uit ongeveer 1930.Het buurtje aan de Karshofweg, dat met een volwaardig blauw dorpsbord met Startenhuizen wordt aangegeven, bestaat uit een kleine rij vrijstaande woningen en een tot woning verbouwde keuterij uit de eerste helft van de 20e eeuw. Aan de Huizingerweg, die bij de op- en afritten van de autoweg doodloopt, staat ook nog een groepje vergelijkbare huizen waarvan een enkele wat jonger is.Ten zuiden van de Karshofweg liggen de boerderijen Groot en Klein Karshof. Groot Karshof ligt op een omgracht en door hoge bomen omzoomd erf. De boerderij heeft een onderkelderd, dwarsgeplaatst voorhuis met een afgewolfd zadeldak van omstreeks 1870. De vensters kregen geprofleerde omlijstingen van pleister en de middendeur heeft met het bovenlicht een decoratieve omlijsting. De schuren zijn in de jaren dertig vervangen door een driekapsschuur.

Stedum ontstond in de vroege middeleeuwen in het stroomgebied van de Fivel als een langgerekte handelswierde. In de 10de of 11e eeuw werd aan de westzijde een eerste kerk gesticht, het dorp komt in deze periode in bronnen voor als Stedion en Stedon. Over de kruin van de lange wierde werd de Hoofdstraat aangelegd.Op de noordoostelijke fank is aan het eind van de 14e eeuw de borg Nittersum gesticht. De oudste grafzerk in de kerk is voor Andelof Nittersum die in 1471 overleed. De borg is later in handen gekomen van het invloedrijke geslacht Clant. Johan Clant liet in 1669 de borg herbouwen naar ontwerp van de befaamde Amsterdamse bouwmeester Philips Vingboons. De borg is in 1818 gesloopt, veel later is ook de buitengracht gedempt. Bij de Borgweg zijn de oprijlaan en de binnengracht nog te herkennen. Het dorp is aan de zuidzijde ontsloten door het bij de Molenweg-Triezenbergstraat deels gedempte Stedumermaar, dat via het Westerwijtwerdermaar verbinding heeft met het Damsterdiep.De kerk, gewijd aan Sint-Bartholomeus, is een grote romano-gotische kruiskerk die in het derde kwart van de 13e eeuw tot stand kwam. De aanvankelijk losstaande toren is iets ouder, uit de eerste helft van deze eeuw, maar hij is bij de verhoging in de 14e eeuw met een tussenlid aan de kerk verbonden. Het bedehuis is een excellent voorbeeld van de sierlust in de romano-gotische periode. De muren zijn verlevendigd met nissen en omkraalde vensters, afgesloten met een rondboogfries op consoles. Ook de geveltoppen van het transept zijn met nissenreeksen versierd. De laatgotische koorsluiting uit de 15e eeuw past er wonderwel bij, evenals de 16de-eeuwse sacristie. Het interieur wordt gedekt door meloenvormige koepelgewelven die uitbundig zijn beschilderd. Er zijn nogal wat indrukwekkende herinneringen aan het geslacht Clant in de kerk, waarvan de door Rombout Verhulst ontworpen tombe voor Adriaan Clant uit 1672 de kroon spant. De pastorie achter de kerk is een robuust bouwwerk dat in 1939 op een ruim erf in de stijl van de Delftse School is gebouwd.De bebouwing van de Hoofdstraat over de wierde dateert grotendeels uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het zijn voornamelijk dwarsgeplaatste panden van een enkele laag van rode steen en blauw geglazuurde pannen. Ze vormen een harmonieus en compact beeld en zijn onderling gescheiden door een brandgang of een drupnaad. Aan het einde van deze Hoofdstraat staan een notabele woning met middengang uit circa 1885 die sierlijk is gepleisterd en een villa met koetshuis in vernieuwingsstijl uit ongeveer 1905.Ten zuiden van de Hoofdstraat vertonen de Kaakstraat en de Molenstraat met bescheiden dwarsgeplaatste of met het wolfseind naar de straat gerichte woningen uit het eind van de 19de en het begin van de 20e eeuw een vergelijkbaar beeld. Aan de Lellensterweg 2 staat het oude molenhuis uit de eerste helft van de 19de eeuw, waaraan een dubbele schuur is gebouwd. Het hoekpand van de Kampweg en de Bedumerweg kan met zijn zadeldak tussen topgevels met vlechtingen nog uit het eind van de 18e eeuw stammen. De Bedumerweg is binnen het dorpscentrum aan weerszijden vrij compact bebouwd. Voorbij de Triezenbergstraat is de bebouwing losser en staan de meest jongere woningen in tuinpercelen. Hier is ook de uit 1876 daterende en enkele malen veranderde gereformeerde kerk te vinden.Na de opening van de spoorlijn van Groningen naar Delfzijl in 1883 is de Kampweg, die om het deels nog omgrachte kerkhof loopt, met een bocht verlengd naar het (inmiddels gesloopte) station. Aan deze Stationsweg kwamen in de laatste decennia van de 19de en in de vroege 20e eeuw burgerhuizen en villa’s tot stand, waarvan nummer 2 het voormalige stationskoffehuis is. Hier kwam ook het in 1926 naar ontwerp van J. Benninga gebouwde en tot 1990 in functie gebleven expressionistische raadhuis terecht.

Steendam is een wegbuurt aan de verbinding tussen de Duurswolder dorpen en Appingedam. De buurt dankt zijn naam aan een stenen dam die in het drassige gebied ten oosten van het Schildmeer is gelegd om de passage mogelijk te maken. Ten oosten van Steendam lag een aantal, later drooggemalen, meertjes en plassen. Na het graven van het Afwateringskanaal van Duurswold in 1871 en het leggen van een brug over dit kanaal, hier de Borgwatering genoemd, vormde zich de buurschap langs de Damsterweg en richting Tjuchem langs de Hoofdweg.De bebouwing aan de Damsterweg toont dat hier vanaf het eind van de 19de eeuw kleinschalige agrarische activiteiten zijn ontwikkeld. Er staan voornamelijk landarbeiderswoningen met krimp van omstreeks 1920 die door recente ingrepen regelmatig worden afgewisseld door nieuwbouwwoningen in een romantische vorm. Hier en daar wordt dit beeld afgewisseld met burgerwoningen uit de jaren dertig. Aan de Borgwatering staan een paar huizen en aan de Hoofdweg liggen tussen enkele krimpwoningen boerderijen, Oldambtster boerderijen die alle van na 1880 dateren en veelal als woning in gebruik zijn.Het Schildmeer is ontstaan in het laagveengebied waarin het stroompje de Schild het water verzamelde. De oevers zijn door weer en wind geleidelijk afgekalfd en de waterplas is zo verbreed tot een meer, in de richting van de meest voorkomende en vaak stevige zuidwestelijke winden. Waarschijnlijk heeft ook de veendelving aan de oevers invloed gehad. Het Schildmeer ontwikkelt zich als recreatieplas met voorzieningen op de oostelijke en zuidoostelijke oevers; de andere oevers worden beschermd als natuurgebied.Bij Steendam zijn jachthavens aangelegd en omstreeks 1965 is er een paviljoen gebouwd, thans De Rietkraag, en werd een woning tot restaurant met grote serre uitgebreid: De Koperen Scheepshoorn. Bovendien is bij de oever een nederzetting van gepleisterde, rietgedekte vakantiewoningen ontwikkeld. Aan de zuidoostelijke oever zijn vrij recent nabij de Roegeweg met woningen en een jachthaven nieuwe voorzieningen geschapen.

Stitswerd is een dorp dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan op een wierde, opgeworpen op een oeverwal. Door afgravingen bij de kerk is aan de oostelijke marge van het dorp de hoogte van de wierde, tot 2,8 meter boven NAP, goed te ervaren. Oude vormen van de naam zijn Stucciasvurth en Stethiswerth. Het dorp is vanaf de noordzijde – het heet daar Haven – over water ontsloten door het Stitswerdermaar, dat overgaat in de naar het zuiden lopende Delthe. Deze waterloop komt bij Onderdendam uit op het Boterdiep.De gestukadoorde kerk geeft op het eerste gezicht niet veel prijs. Het is een rechtgesloten zaalkerk uit de tweede helft van de 13e eeuw. Het gebouw heeft een schilddak en een dakruiter die in 1656 een vrijstaande toren verving. In deze dakruiter hangt een luidklok uit 1439 en hij wordt bekroond door een windwijzer met het wapen Lewe, de adellijke familie die het hier voor het zeggen had. De kerk zoals we die nu ervaren is het resultaat van een ingrijpende verbouwing in het midden van de 19de eeuw. In de noordelijke en oostelijke muren zit zeker nog baksteen uit de bouwtijd.Aan de Bredeweg, buiten het dorp, staat een kop-hals-rompboerderij met een ingetogen onderkelderd voorhuis uit circa 1860. Aan de Stitswerderweg bij het dorp volgt op een bont geschilderd arbeidersboerderijtje de voorname Ockemaheerd, een kop-rompboerderij met een dwarsgeplaatst voorhuis dat nog wel uit de 18e eeuw kan dateren. Boven op de wierde, op de hoek van Stiel, is nog een koprompboerderij te vinden. Achter het voorhuis van omstreeks 1870 staat een schuur waarvan de muur aan de zijde van de doorgaande weg geleed is door penanten (gemetselde vierkante steunpilaren). Aan de Akkemaweg, Stiel en Haven staan voornamelijk in de breedte gebouwde dorpswoningen uit de laatste tientallen jaren van de 19de eeuw. De Knolweg aan de noordzijde wordt geaccentueerd door een kop-rompboerderij met een expressionistisch voorhuis uit de jaren dertig.