Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Obergum is een wierdedorp dat in de middeleeuwen is ontstaan ten noordoosten van de Hunze, het huidige Reitdiep, en ten noorden van Winsum, waaraan het later zou vastgroeien. Het komt in de 10de en 11e eeuw in bronnen voor als Obergon, Oborgum en Obergum; de betekenis is niet bevredigend verklaard. Obergum wordt van Winsum gescheiden door het voor de ontwatering gegraven Winsumerdiep dat ook voor het waterverkeer van belang werd. Tussen Obergum en Winsum ligt De Boog, een in 1808 over het diep geslagen hoge brug. Obergum is, ondanks latere ontwikkelingen en in tegenstelling tot het onmiddellijk ten zuiden tegen Winsum aan liggende Bellingeweer, een karakteristiek, compact wierdedorp gebleven.Op de hoogste plek van de wierde is in de 13e eeuw de dorpskerk gebouwd. Het schip vertoont romaanse karakteristieken. In de zuidmuur zijn wel grote gotische spitsboogvensters met gepleisterde dagkanten ingebroken. De toren met zadeldak verrees in de 14e eeuw, stond los van de kerk en is er spoedig aan verbonden. In de 15e eeuw verdubbelde men de kerk door toevoeging van een diep, driezijdig gesloten koor in laat-gotische stijl.Ten noorden van de kerk staat een reeks diaconiewoningen. Op het kerkhof is recent een hardstenen kunstwerk geplaatst, een eenpersoonspodium met verwijzingen naar expressieve rijkdom van de zangkunst.De pastorie ligt op de rand van de wierde, Hoofdstraat Obergum 19. Het is een notabele woning uit ongeveer 1870 met een neoclassicistisch omlijste ingangspartij. Ernaast staat Huyze Obergon uit circa 1880, eenzelfde type, rijk uitgedost en met ingangsportiek. Op de hoek met de Onderdendamsterweg staat de herberg. De Hoofdstraat kent verder een compacte bebouwing van meest dwarsgeplaatste woningen, waarvan nogal wat tot winkel zijn verbouwd. Dan tonen de Schoolstraat en de Westerstraat met bebouwing van woningen uit de decennia rond 1900 authentiekere beelden.De synagoge in de Schoolstraat op een achtererf is een bescheiden zaalgebouw uit 1879 met rondboogvensters en een afgewolfd dak.

Oldehove is een komdorp, ontstaan in de middeleeuwen op een hoge kwelderwal bij het stroomgebied van het Reitdiep. Vrijwel meteen ten noorden van het dorp liggen de dijkvakken die de landbouwgronden moesten beschermen tegen het water in de open zeearm. Oldehove mag geen wierdedorp zijn, het heeft een structuur die er wel aan doet denken. Aan de oostzijde ligt de Schipvaart, de gedempte haven. Via het Oldehoofsterdiep had het dorp verbinding met Saaksum en Ezinge. Twee kerktorens en twee molens geven Oldehove een rijk silhouet.De dorpskerk, oorspronkelijk gewijd aan Sint-Ludgerus, heeft een geschiedenis die teruggaat tot de 13e eeuw, maar onderging in 1664 een stevige verbouwing. De noordgevel geeft de beste indruk van de oorspronkelijke kerk met per travee steeds twee omkraalde rondboogvensters gefankeerd door nissen. De forse zadeldaktoren is in de 15e eeuw opgetrokken, heeft inwendig een koepelgewelf en bevat een portaal met een zandstenen poortje en een cachot. Van de twee grafkelders onder het koor is één van de familie Ripperda, die lang de scepter over Oldehove zwaaide. Zij bewoonde de omstreeks 1775 gesloopte Englumborg, een van de vier borgen in de omgeving. De gereformeerden hebben in 1929 aan de Wilhelminastraat naar ontwerp van Van Wijk en Broos een kerk in expressieve vormen met een slanke toren gebouwd.Bij de met een ruim plantsoen beplante gedempte haven de Schipvaart staat de achtkante stellingkorenmolen Aeolus uit 1846. Molen De Leeuw, eveneens een achtkante stellingkorenmolen op een bakstenen onderbouw uit 1885, vinden we aan de Molenstraat in gezelschap van een oude loods. De school uit circa 1915 aan de Schoolstraat is vrij origineel gebleven en even verder valt een expressionistische garage uit omstreeks 1935 op. Een woningcomplex in dezelfde stijl aan de Oosterhoffstraat heeft fraai golvende gevels. De Wilhelminastraat, de Niehoofsterweg, de Schipvaart en andere straten vertonen vooral vrijstaande woningen uit de eerste helft van de 20e eeuw.

Oldekerk is een wegdorp, in de middeleeuwen ontstaan op een zandrug tussen laaggelegen veenlanden. Hier vestigden zich omstreeks 1000 de eerste bewoners. Oldekerk komt in de 14e eeuw voor het eerst in bronnen voor als Aeldakerka, de oude kerk. Er moet hier al heel vroeg een kerk zijn gebouwd, immers de ‘nieuwe’ kerk van Niekerk is van ongeveer 1200, dus deze moet ouder zijn geweest. Deze aan de Kroonsfelderweg gelegen kerk is in 1623 afgebroken, toen Niekerk het oude dorp allang had overvleugeld. Een deel van de fundamenten kon in 1997 worden onderzocht, ze zijn met muurtjes en andere middelen zichtbaar gemaakt. Op het verhoogde kerkhof is na afbraak van de kerk een houten klokkenstoel geplaatst met een ojiefvormig dak.In 1856 is door volgelingen van Hendrik de Cock een gereformeerde kerkgemeenschap gesticht. Daardoor kreeg Oldekerk na eeuwen weer een kerk. De huidige aan de Eekebuursterweg dateert uit 1967 en is een grote zaalkerk met hooggeplaatste vensterlinten en aan de voorzijde een betonnen pyloon die als klokkentoren en drager van de ingangsluifel dienst doet.Oldekerk is een klein dorp gebleven, het heeft zelfs geen profjt gehad van het Kolonelsdiep, het belangrijke vaarwater van Friesland naar Groningen. Dit diep ligt nu, verworden tot een slootje, ten noorden van het dorp. De bebouwing van de Eekebuursterweg bestaat uit woningen van bescheiden omvang uit de periode rond 1900 en uit de jaren dertig, waartussen enkele met een aardige expressionistische uitdrukking. Recent is ten noorden van het dorp de eerste fase voor een robuuste uitbreiding van ongeveer 140 woningen gekomen.Ten zuiden ligt de buurschap Kuzemer. Dichtbij de Munnikeweg stond in de middeleeuwen (1204-1590) het premonstratenzer oftewel norbertijner nonnenklooster Maria’s Poort, dat ook Kuzemar werd genoemd, waarschijnlijk naar een maar in deze omgeving. De huidige buurschap bestaat voornamelijk uit boerderijen, waaronder een paar grote, en enkele huizen.

Oldenzijl is een oud dijkdorp in een streek die mogelijk al in de 11e eeuw bewoond raakte. Boeren vestigden zich op verhoogde erven, podia, in het stroomgebied van de Fivel. Enkele van deze hoogten, die geleidelijk zijn opgehoogd tot huiswierden, kunnen nog worden herkend. De dijk, die omstreeks 1200 van Uithuizen naar Garsthuizen werd gelegd, was een van de eerste in het Fivelgebied. Het leven was veiliger achter de dijk en het cultuurland won aan kwaliteit. Het overtollige water van het Oosterambt moest wel worden geloosd. Dat gebeurde door een zijl in de dijk. Toen meer land werd ingepolderd en de sluis zijn functie verloor werd de nederzetting op de dijk Oldenzijl genoemd. In de middeleeuwen werden de namen Oldenzile en Alda Sile gebruikt.De kerk staat op een hoog kerkhof. Het is een gaaf kerkje, in de eerste helft van de 13e eeuw opgetrokken in baksteen. Het westelijke gedeelte is iets eerder gebouwd dan de oostzijde, die vooral met de apsissluiting rijke vormen in romano-gotiek vertoont. Nissen worden omlijst en gefankeerd door zuiltjes met kapitelen, de twee boven elkaar geplaatste zones worden bekroond door rondboogfriezen. Dit excellente vakwerk is allemaal in baksteen uitgevoerd. De vrijstaande toren is in 1829 gesloopt. Ten westen van de kerk is een paar jaar geleden het jongste bouwwerk van het dorp tot stand gekomen: onder één lang dak basisschool De Schutsluis, een Daltonschool, en dorpshuis Lutje Brussel.Oldenzijl is nooit sterk gegroeid. Het bestaat vooral uit lintbebouwing aan de zuidzijde van de Oldenzijlsterweg, een reeks meest uit het begin van de 20e eeuw daterende eenvoudige woningen, waarvan nummer 15 aanspraak maakt op de plek te staan van het Oude Rechthuis. In het verlengde loopt de Zuiderweg met twee boerderijen met dubbele kapschuren: de Korenaar en de Eenkemaheerdt. Aan de andere fank ligt de Hommesweg, met vooral kleine huisjes dwars op de hoofdas.

Het kanaaldorp Ommelanderwijk is ontstaan nadat in 1653 een aantal ondernemende Ommelander jonkers besloot het Ommelanderdiep te graven. Ze hadden het nodig om turf af te voeren van de lotten veen die ze hadden gekocht. De grootschalige veenontginning was tot dan toe in handen van de Stad en Ommelanderwijk is dan ook een buitenbeentje. Het graven vlotte niet; pas in 1819 werd Nieuwe Pekela bereikt. Ommelanderwijk kreeg in de 19de eeuw gestalte als agrarische nederzetting; men bouwde boerderijen van het Oldambtster type en er kwamen aardappelmeel- en strokartonfabrieken. Met het stichten van een eigen kerk in 1845 kon het een dorp worden genoemd.De kerk staat aan het Kerkpad tussen Ommelanderwijk en Zuidwending. Het is een zaalkerk met lisenen, rondboogvensters en een afgewolfd zadeldak. Het neoclassicistische bouwwerk kreeg een deftige ingang en een dakruiter met een spits. De kerk wordt gefankeerd door een pastorie, een notabele woning uit het eind van de 19de eeuw en een kosterswoning van vlak na de oorlog.Het bijna vier kilometer lange dorp langs het in 1968 gedempte Ommelanderdiep bestaat aan de noordwestzijde uit lintbebouwing van woonhuizen die hier en daar dicht op elkaar staan. Arbeidershuizen met afgewolfde daken uit het eind van de 19de eeuw domineren, maar er zijn ook sporen van de industriële bedrijvigheid. Op de hoek met het Noorderkwartier, dat zich tot een soort centrum ontwikkelt, is een nieuw appartementencomplex gebouwd. De Sluisweg richting Nummer Een is alleen aan de westzijde bebouwd met bescheiden woningen, voornamelijk met afgewolfd dak. De weg leidt naar de joodse begraafplaats. Verderop aan de Ommelanderwijk neemt het aantal boerderijen gestaag toe. Opvallend is het herenhuis (circa 1905) op nummer 167 in art nouveau. Buitengewoon fraai is ook de Oldambtster boerderij met stookhut op 197 en de boerderijen met representatieve voorhuizen op 327 en 329 uit omstreeks 1910 en 1885.

Onderdendam is een vaartdorp dat in de 16de is ontstaan en tot wasdom is gekomen door zijn strategische ligging. In de middeleeuwen was het een sompig gebied. Het kruispunt van land- en vooral waterwegen ontwikkelde zich in het begin van de 17e eeuw tot belangrijke haven- en overslagplaats aan het Winsumerdiep. Bij het kruispunt en langs de waterwegen vestigden zich neringdoenden, koop- en ambachtslieden. De economie kreeg in 1653 opnieuw een impuls na de opening van het Boterdiep, de waterverbinding met Groningen.In 1811 werd Onderdendam bestuurscentrum van de gemeente Bedum. Het kantongerecht en het belastingkantoor werden er gevestigd. De gebouwen voor de belangrijke openbare functies kwamen het dichtst bij de kruising van vaarten te liggen. In het centrum tegenover de brug verrees in 1621 het Waterschaps- of Zijlversterhuis. Het werd in 1660 vergroot en verhoogd; aan de rechterzijde is het koetshuis neergezet. Na latere verbouwingen is het geheel gepleisterd. Recht hiertegenover staat het eveneens wit gepleisterde oude Regthuis, ooit twee lagen hoog. Op de andere hoek, aan het begin van de Middelstumerweg, is het kantongerecht te vinden. In een dwarsvleugel die deels over het diep steekt zat de rechtszaal met daaronder de gevangenis.Toch was Onderdendam tot 1840 geen kerkdorp. Sinds 1826 werd al gekerkt in de tot Menkeweer behorende school aan de Warffumerweg en twee jaar later gingen de kerkgemeenschappen van Menkeweer en Onderwierum samen op in de nieuwe gemeente Onderdendam. Pas in 1840 werd de hervormde kerk aan het Winsumerdiep gebouwd. Nadat het tracé van de spoorweg Groningen-Delfzijl in 1884 het dorp niet aandeed, is Onderdendam in belang geleidelijk overvleugeld door Bedum.De belangrijkste bebouwing staat langs het Winsumerdiep, aan de Uiterdijk en de Bedumerweg, waar ook de expressionistische gereformeerde kerk oprijst. Aan de andere kant van het Boterdiep staan ook deftige panden. Dankzij de historische sporen in een schilderachtige samenhang heeft Onderdendam de status van beschermd dorpsgezicht gekregen.

Het oorspronkelijke wierdedorp Onderwierum ligt zuidelijk van Onderdendam, een jong waterdorp aan het Winsumerdiep. Het is historisch in zekere mate verwant aan Menkeweer, dat onmiddellijk ten noorden van Onderdendam ligt. Onderwierum betekent: wierde van mensen die bij het onland leven. Het sompige onland ligt noordelijker, waar na de middeleeuwen het dorp Onderdendam ontstaat.Onderwierum en Menkeweer zijn in feite de peetvaders van Onderdendam, beide hebben ze een middeleeuwse kerk bezeten die in de 19de eeuw is afgebroken. De nu als gehucht aandoende dorpen bestaan uit een kerkhof en wat verspreid liggende boerderijenbebouwing.Onderwierum ligt een kilometer ten zuiden van Onderdendam en halfweg ligt aan de stadsweg de begraafplaats van dit laatste dorp nogal kaal in het land. Het kerkhof van Onderwierum ligt juist heel beschut tussen een paar boerderijen op het door bomen en struiken omzoomde restant van de wierde, die minder sterk is afgegraven dan die van Menkeweer.Een graspad en een planken brugje leiden ernaar toe. Tussen de oude, uitsluitend liggende zerken ligt een nieuwe steen met de afbeelding van het middeleeuwse kerkje met vrij lage westtoren, die in 1840-’41 is afgebroken. Om het kerkhof staan oostelijk een boerderij met dwarsgeplaatst voorhuis en westelijk twee woonboerderijen van het krimptype, verbouwd en vernieuwd.Na het graven van het Boterdiep werd Onderdendam steeds belangrijker. Het ging ten koste van de twee wierdedorpen. In 1828 fuseerden de kerken van Onderdendam en Menkeweer en de gemeenschap van Onderdendam. Aan het Winsumerdiep in Onderdendam werd in 1840 een nieuwe kerk gebouwd. Daarna kon de bouwvallige kerk van Onderwierum worden gesloopt. De mooie avondmaalstafel verhuisde naar de nieuwe kerk in Onderdendam.Aan het kerkhof en de bebouwing eromheen kan nog steeds de betekenis van Onderwierum worden ervaren: het weidse landschap ligt zichtbaar laag.

Onnen is een esdorp op de oostelijke fank van de Hondsrug. In bronnen komt het voor het eerst voor in 1323, maar de sporen van eerste bewoning zijn veel ouder. Een rijengrafveld wijst op permanente bewoning van de 5de tot de 9de eeuw. De vroegst bekende namen zijn Hunne of Unne. Ten oosten stroomde de Hunze en om wateroverlast te beperken zijn daar vanaf de 10e eeuw dijkjes opgeworpen. Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw werden voor de bemaling van de Onnerpolder molens gebouwd. Bij het Drentsche Diep staat de uit 1857 daterende poldermolen De Briks. Zuidelijker is in 1934 een waterwinstation gebouwd, een expressionistisch complex, ontworpen door A.R. Wittop Koning.Onnen is in de middeleeuwen geen zelfstandige kerspel geworden. Er staan nu wel kerken. Aan de zuidzijde, aan de Mottenbrink, de gereformeerde kerk (vrijgemaakt). Dit is een zaalkerk met dakruiter, in 1934 gebouwd naar plannen van architect Evenhuis. Aan de Bakkerstraat staat de gereformeerde Koepelkerk, in 1953 gesticht naar plannen van architect Egbert Reitsma. Aan de Dorpsweg is gevarieerde bebouwing te vinden. In het centrum zijn het overwegend woningen uit de eerste helft van de 20e eeuw, al zitten er ook iets oudere keuterijen en nieuwe woningen tussen. Buiten het centrum staan boerderijen, waaronder een paar grote; zuidelijk één met een rijk gedecoreerd neorenaissance voorhuis van omstreeks 1890 en noordelijk een eenvoudiger exemplaar van het Oldambtster type uit omstreeks 1870. Oudere boerderijen van het Gorecht-type zijn Padlandsweg 3 uit 1783 en de wat jongere Dorpsweg 2 en Onnerweg 3.Na de Tweede Wereldoorlog heeft het forensisme invloed op Onnen gehad, maar minder dan op andere dorpen. Mogelijk omdat Onnen in 1920 geïsoleerd kwam te liggen achter een rangeerterrein met lijnwerkplaats bij het buurschap Felland. Ver zuidelijk is wel een viaduct over de sporen gelegd van twee liggers met een vakwerkconstructie, rustend op een kloek basement.

Onstwedde is een esdorp dat in de 12e eeuw is ontstaan op zandgrond te midden van een veengebied in het beekdal van de Mussel Aa. Het dorp ontwikkelde zich bij twee brinken: ’t Wold in het noorden en ’t Loug in het zuiden. De laatste is nog te herkennen. De naam komt in de middeleeuwen voor als Uneswido, Une’s bos. De aanvankelijk agrarische nederzetting is vanaf de 19de eeuw door de ontginningen van de woeste grond in de omgeving sterk gegroeid. Intussen had zich rond Onstwedde al een kring van essenzwermgehuchten gevormd, omdat de akkers nabij het dorp niet voldoende meer opbrachten.Onstwedde is een oud kerspel. De aan SintNicolaas gewijde kerk is omstreeks 1500 in laatgotische stijl tegen de losstaande en anderhalve eeuw oudere toren gebouwd. Het vier traveeën diepe schip met hoge spitsboogvensters heeft een vijfzijdig gesloten koor. De ‘juffertoren’ heeft een romp met dik muurwerk om de zware spits te kunnen dragen. Met de gemetselde ingesnoerde spits reikt het geheel tot ruim 41 meter hoogte. De kerk staat buiten de dorpskom en heeft gezelschap gekregen van een eigentijds kerkelijk centrum. De gereformeerde kerk werd in 1869 gesticht, een met lisenen gelede en van spitsboogvensters voorziene zaalkerk. De toren heeft een balustrade en is bekroond met een achtzijdige lantaarn en een spits.Aan de zuidzijde van de Brink staan enkele gevarieerde boerderijen, twee Westerwoldse uit ongeveer 1870 op 5 en uit 1908 in een neorenaissance op 9. Verder een Oldambtster uit ongeveer 1890 op 15. Aan de Dorpsstraat 13 vinden we een boerderij met een imposant voorhuis van circa 1920 en op 24 een kleine, gave Oldambtster uit ongeveer 1860. De Dorpsstraat is verder gevarieerd bebouwd, met woningen en enkele villa’s. De meeste representatieve villa’s en burgerwoningen liggen aan de Havenstraat – waar op nummer 4 ook het schilderachtige, kleine raadhuis staat – en aan het begin van de Hardingstraat.

Oosteinde is een jong dijkdorp dat in de loop van de 19de eeuw is gegroeid langs de middeleeuwse zeedijk. Deze dijk was bedoeld om het land tegen de zee te beschermen. Vanaf de middeleeuwen zijn opgeslibde kwelders door indijking op de zee gewonnen. De grote Oostpolder ten oostnoordoosten van Uithuizermeeden werd in 1718 ingedijkt. Er groeiden daarna geleidelijk enkele nederzettingen langs de middeleeuwse slaperdijk. Het gebied van de Oostpolder werd voortaan beschermd door de Middendijk.De meeste nederzettingen op de dijk bleven klein, alleen Roodeschool is hierop een uitzondering. Oosteinde, dat ook wel met Uithuizermeeden Buitendijks werd aangeduid, kent buiten de lintbebouwing aan de oude dijk ook een paar dwars daarop staande streken. Oosteinde heette in de volksmond wel: ’t Nieuwe Kerkje. Het grotere Roodeschool, even westelijker, bezat nog geen kerk toen in 1846 die van Oosteinde werd gesticht.Aan de dijk, de Hooilandseweg, staat lintbebouwing van voornamelijk arbeidershuizen en kleine, voormalige boerderijen. Het betreft zowel dwarsgeplaatste panden die meestal nog uit de late 19de eeuw dateren als huizen met topgevels naar de weg gericht van iets jongere datum. Aan de westzijde opent het dorp met een grote kop-hals-rompboerderij met een voorhuis uit circa 1910. Aan de dwars hierop staande Radsweg staan de bijzondere voorzieningen: het gemeenschapshuis Ons Huis van kort na de oorlog en Hotel Ekamper met een oud herberg-gedeelte.Even verder staat de kerk op een ruim kerkhof, een zaalkerk met een klokkenkoepeltje op de frontgevel uit 1846. Het gebouw werd in 1913 met een noordelijk dwarspand uitgebreid en kreeg toen aan de zuidzijde ook een geveltop.Verderop vinden we aan deze Radsweg aan de oostzijde lintbebouwing van bescheiden woningen, net als aan de Greedeweg en het Zandwegje. Aan de Spijksterweg staan grotere huizen, een gepleisterde villa in vernieuwingsstijl van omstreeks 1910 en daartegenover twee expressionistische herenhuizen van circa 1930.

Oosternieland is een oud dijkdorp dat in de middeleeuwen is ontstaan aan de rand van de Fivelboezem. Van de twee haaks op elkaar staande wegen is de noord-zuid lopende arm de oude dijk. Ze heten beide Oosternielandseweg. Het dorp komt voor het eerst in 1403 in de bronnen voor en wordt onder meer ‘In den nyen Lande’ en het ‘Nyeland’ genoemd. Later komt ter onderscheiding van Westernieland het voorvoegsel erbij.Aan het haaks op het voormalige dijktracé lopende gedeelte is in het midden van de 13e eeuw de aan Sint-Nicolaas gewijde kerk gesticht. Deze is gebouwd op zo’n hoog kerkhof dat het aan de zuidzijde door het hoogteverschil lijkt alsof de kerk op een wierde staat. Het uiterlijk van de kerk is eenvoudig en draagt de sporen van veel verbouwingen. Dit is vooral te zien aan de vensters. De vrijstaande toren is in 1823 gesloopt en een dakruiter moest daarna de klok dragen. De westelijke kerkgevel is twintig jaar later vervangen. Binnen heeft de kerk een overwelving met meloenvormige koepelgewelven voorzien van verrassend kleurige beschilderingen met geometrische patronen.Op het kruispunt van de Oosternielandseweg met de Battenweg staat een grotendeels blank gestuukte villa van omstreeks 1910 als een baken in het open land. Tegenover de kerk ligt de pastorie van rond 1830, een dwarsgeplaatste middengangswoning met omlijste deur en een aangebouwde schuur. De bebouwing aan de weg bestaat uit een rij woningen en voor de haakse bocht naar het oude dijktracé staat een boerderij met dubbele kapschuur. Ook op de hoek vinden we een boerderij uit vermoedelijk het midden van de 19de eeuw. Aan weerszijden van de voormalige dijk bestaat de vrijstaande bebouwing uit woningen van kort voor en na 1900 en enkele nieuwbouwwoningen, terwijl dichtbij de N46 een kop-rompboerderij met een robuust voorhuis (circa 1905) voorzien van een opvallende portiek te vinden is.

Oosterwijtwerd is een wierdedorp dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal aan de oostzijde van de Fivelboezem. Het dorp bezat een radiale structuur die door afgravingen aan het begin van de 20e eeuw samen met de ringweg is verdwenen. In de middeleeuwen kwam het voor als Oesterwijdewart, wat verklaard is als een met wilgen begroeide wierde. Maar dan wel met ‘ooster’, ter onderscheiding van Westerwijtwerd dat aan de andere kant van de Fivelboezem ontstond.Bij deze dorpen heeft de geschiedenis een bijzondere loop genomen. In Oosterwijtwerd stond het Huis te Wijtwerd, in 1411 gesticht door ene Ukema. Later kwam het door een huwelijk in het bezit van de Ripperda’s van Westerwijtwerd. Nadat het Ripperda-geslacht in 1744 uitstierf zijn beide borgen in de 18e eeuw gesloopt.De Ripperda’s zijn nog aanwezig in Oosterwijtwerd. Het koor van de Mariakerk is in 1925 met schotwerk van het schip afgesloten en lijkt nu met de grafkelder, een zandstenen epitaaf en een drietal rouwborden het mausoleum van de Ripperda’s. De in de eerste helft van de 13e eeuw gebouwde zaalkerk met een versmald, halfrond gesloten koor kreeg in het midden van de 17e eeuw een dakruiter – met het Ripperdawapen als windwijzer – nadat de losstaande toren bij het klokluiden was ingestort. De pastorie, een woning met middengang, is in 1896 naast de kerk gebouwd op de weemstee. Tegenover de kerk staat het zaalkerkje Rehoboth uit 1905.In de Dorpsstraat staan overwegend eenvoudige dwarsgeplaatste woningen uit circa 1900. De woning van ongeveer 1880 op de plaats waar de Dorpsstraat een scherpe bocht maakt is niet ingetogen: het deftige pand heeft in het midden een gepleisterde nis. Het breedste gebouw is het diaconiegasthuis dat blijkens een gevelsteen al in 1707 is gesticht, maar in 1879 is vernieuwd. Bij de samenvloeiing van het Leermenstermaar en Eenumermaar is een aardig buurtje met een café ontstaan.

Oostum is een klein wierdedorp, in de middeleeuwen ontstaan ten westen van het Reitdiep, dat als Hunze in de middeleeuwen wel oostelijker stroomde. In de 11e eeuw komt het in bronnen voor als Asthe(m), de oostelijk gelegen woonplaats. De radiale wierde, nog maar net in de landschapsstructuur te herkennen, is tussen 1905 en 1913 grotendeels scherp afgegraven en lijkt daardoor zeer hoog.De in het midden van de 13e eeuw gebouwde kerk was oorspronkelijk drie traveeën diep, maar in de 14e eeuw is het westelijke vak vervangen door een halve travee. Toen is de toren in de breedte voor de kerk gezet. Deze ontving waarschijnlijk in de 16e eeuw zijn kenmerkende dwarse zadeldak. Het kerkdak is deels nog gedekt met holle onder- en bolle bovenpannen, zogenoemde nonnen en monniken. In het muurwerk hebben door nissen gefankeerde rondboogvensters gezeten, wat in het noordelijk muurwerk nog het best te zien is. Inwendig heeft op de begane grond van de brede toren een naar het schip geopende kapel gezeten.Schuin tegenover de kerk ligt de kop-halsrompboerderij Reighes-stede die in 1805 is gebouwd, het voorhuis met gebruikmaking van oude moppen, en in 1827 nog uitgebreid. In de voorgevel is een schouwfries in maniëristische vormen uit 1561 ingemetseld. Onmiddellijk ten zuiden van de kerk staan twee bescheiden huizen en even verder de witgepleisterde, in vernieuwingsstijl omstreeks 1905 gebouwde woning Klein Ringhesstede.Ten zuiden van Oostum, op de driesprong van de Wierumerschouwsterweg en de Oostumerweg (nummer 35), staat het huis De Dageraad. Het heeft de vorm van de boeg van een schip en is in 1890 in opdracht van reder B.H. Krans uit Veendam, naar ontwerp van de Veendamse architect G.T. Bos gebouwd. Het huis is opgebouwd van oude moppen en in de scherpe voorgevel, de boeg, is het wapen van Veendam-Wildervank geplaatst en staat een rond venster met een stralende zon.

Oostwold is een wegdorp, in de middeleeuwen ontstaan op een rug in het venige gebied, het meest oostelijke gedeelte van het Vredewold. Het wordt in verband met visrechten op het Leekstermeer voor het eerst in 1449 genoemd.In het begin van de 16e eeuw heeft het tijdens wisselingen van de macht te lijden gehad van oorlogsgeweld. Het wordt aan de oostzijde over water ontsloten door de Munnekesloot die het Leekstermeer via De Gave met het noordelijke vaarwegennet verbindt. Toch bleef het een bescheiden nederzetting met in de eerste helft van de 19de eeuw twaalf woningen en zo’n zestig inwoners. Het was tot in het midden van de 19de eeuw over de weg nauwelijks bereikbaar. Pas in 1861 werd de weg over de Poffert naar Groningen aangelegd.Het dorp heeft in het begin van de 20e eeuw een impuls gekregen door de vestiging in 1914 van een aardappelmeelfabriek aan de Munnekesloot, later omgevormd tot een strokartonfabriek (Erica II). De straat die vanuit de kern naar de oever van de sloot loopt met aan de zuidzijde voornamelijk krimpwoninkjes van omstreeks 1900 en aan de andere kant burgerwoningen uit de jaren dertig, heet dan ook Ericastraat. Aan de Munnekesloot zelf staan eveneens arbeiderswoningen van het krimptype, maar er zijn tot in de jaren zestig ook rijen volkswoningen gebouwd.De kerk in het centrum is een eenvoudige zaalkerk, gebouwd in 1908 ter vervanging van een laat-gotisch gebouw en heeft in de detaillering allerlei stijlelementen van romaans, gotiek en classicisme. De half ingebouwde toren rijst op boven het kerkdak en bezit een houten opbouw en een ingesnoerde spits. Tegenover de kerk staat de voormalige pastorie, een middengangshuis uit omstreeks 1860. Aan het westelijke deel van de Hoofdstraat valt tussen de vrijstaande woningen uit de eerste helft van de 20e eeuw het brede, geblokt gepleisterde pand van herberg Het Witte Paard op.

Oostwold is in de middeleeuwen als wegdorp ontstaan aan de rand van het zogeheten schiereiland van Winschoten. Na het leggen van de Dollarddijk in 1545 was er veiligheid en na de indijkingen van het Oudland in 1626, het Oud-Nieuwland in 1665 en het Nieuwland in 1707, kwam het dorp midden in de vruchtbare kleigebieden te liggen. Oostwolde deelde in de welvaart van de ingepolderde Dollardklei, getuige enkele grote boerderijen, maar het werd vooral een landarbeidersdorp.De middeleeuwse kerk is in 1543 gesloopt en mogelijk in 1598 herbouwd. Dankzij de boerenwelvaart konden in 1776 een nieuwe kerk en een pastorie worden gebouwd. Ze kwamen in een prachtige laan- en tuinstrook waarvoor in 1907 een fraai ijzeren jugendstil hek is geplaatst. Aan weerszijden van de groene strook liggen de Wilhelminalaan (met op nummer 14 de oudste woning: 1778) en de Egbertlaan, waardoor een formele dorpskern is ontstaan.De kerk is een vrij zeldzame kruiskerk, een centraalbouw en is duidelijk geïnspireerd door de Noorder- of Nieuwe Kerk in Groningen van ruim een eeuw eerder. De zuidelijke arm is in 1882 verlengd en in de oksels zijn aan deze zijde gebouwtjes gekomen. De pastorie is een deftig herenhuis met een aangebouwde schuur.Aan de Hoofdstraat staan enkele notabele woningen met middengang uit het laatste kwart van de 19de eeuw, de nummers 15, 20 en 21. Rond de driesprong van Huningaweg, Hoofdstraat en Klinkerstraat ligt verder bescheiden bebouwing, aan de Klinkerstraat bijvoorbeeld lange linten arbeiderswoningen. Aan de Goldhoorn zijn enkele villa’s in neorenaissance-stijl te vinden tegenover de in 1930 gebouwde gereformeerde kerk in baksteenexpressionisme en met een opvallende torenpiek. Monumentale Oldambtster boerderijen sieren de Huningaweg. Een klassieke is nummer 11 uit 1860, Huninga’s Heem op 7 uit 1890 heeft een middenrisaliet met fronton, nummer 15 heeft een neorenaissance voorhuis en bij de Huningaheerd uit 1882 vallen de erkers op.

Het lange wegdorp Opende is ontstaan na de middeleeuwen en bestond uit enkele agrarische buurschappen met bescheiden bebouwing. Het werd toen wel Calepende genoemd: kaal en onvruchtbaar einde. In de 18e eeuw waren er twee kernen die twee kilometer uit elkaar lagen. Tegenwoordig loopt het wegdorp door tot aan de grens met Friesland bij Surhuisterveen. De Opender boeren hebben het vroeg met de veengravers uit Surhuisterveen aan de stok gehad. In 1619 klaagden ze dat de Surhuisterveensters op hun gronden aan het vervenen waren en zich niets aantrokken van de grens. De verveners voerden aan dat de grens in de veengebieden niet was vastgesteld. Pas in 1724 is hier de grens tussen Friesland en Groningen geformaliseerd. De verveningen waren in Opende toen al in volle gang.Opende had in het midden van de 17e eeuw voldoende middelen om een kerk in de oostelijke kern te stichten. De kerk uit 1648 is precies een eeuw later vervangen door een nieuw gebouw, waarbij waarschijnlijk de grote, oude bakstenen zijn hergebruikt. Deze kerk is nog vaak verbouwd. In 1915 kwam er een nieuwe voorgevel en in 1930 is aan de oostzijde een dwarsschip aangebouwd. Het zijn veranderingen die aan de verschillende kleuren baksteen zijn af te lezen. De kerk ligt prachtig op een verhoogd kerkhof met een kastanjelaan als toegangsweg.De bebouwing langs de Provincialeweg is eenvoudig, maar kent wel een paar uitschieters. Vlakbij de kerk staat op nummer 160 een villaboerderij van omstreeks 1930. De 19de-eeuwse schaapskooi op 106 ligt verstopt in een dichte boomzoom; er is een nieuwe schaapskooi gebouwd. De gereformeerde kerk op nummer 80, een gebouw uit circa 1915, heeft een verzorgde voorgevel met fraaie vensterpartijen, maar een mager geveltorentje. Het opmerkelijkste huis is de Antoniahoeve aan de Drachtsterweg, een kloeke en toch elegante villa, in 1911 uitgevoerd in jugendstil.

Opwierde ten oosten van Appingedam is nagenoeg in de oprukkende stad opgenomen. Dat effect is recent versterkt doordat de noordoostzijde van de Opwierderweg met woningen is bebouwd. Voorheen hoorde de oudere bebouwing aan de dorpszijde visueel nog bij Opwierde, nu is de fank van Appingedam tegen het oude dorp geklonterd. Alleen aan de zuidwestzijde is (nog) een groene ruimte vrijgelaten. Desondanks is het kleine Opwierde te ervaren als een vroegmiddeleeuws wierdedorp. De wierde is deels afgegraven, maar het kerkhof is ongemoeid gelaten. Het rijst op tot een niveau van ongeveer 2,6 meter boven NAP. Dat is te merken als de Opwierderweg wordt beklommen. Daar zijn tussen de ontspannen bebouwing van woningen de belangrijkste voorzieningen te zien die een dorp een dorp maken: de dorpskerk en om het hoekje de school, beide trouwens niet meer in oorspronkelijke functie.De dorpskerk dateert uit het tweede kwart van de 13e eeuw. Oorspronkelijk was de eenbeukige kerk overwelfd in drie traveeën en bezat zij een zadeldak tussen topgevels. Vermoedelijk in 1838 is er heel wat aan de kerk veranderd. Aan de westzijde is het gebouw een halve travee ingekort, de geveltoppen verdwenen en het zadeldak veranderde daarmee in een schilddak, waarop in het midden een dakruiter is geplaatst. Het romano-gotische uiterlijk bleef.Even verder staat de voormalige pastorie, een pand van eenvoudige deftigheid. Aan de ds. Sprengerweg vinden we de in 1874 gebouwde tweeklassige school (nu dorpshuis) met onderwijzerswoning. De school heeft neoclassicistische trekken; de onderwijzerswoning is met de versiering bij de daklijst, vensters en ingangspartij in een mengstijl gebouwd. Verderop aan deze weg zijn in de laatste decennia van de 20e eeuw nog enkele woningen gebouwd.

Van Oterdum resteren alleen de op het talud van de Eemsdijk herplaatste grafmonumenten van het kerkhof; een funerair monument voor een wierdedorp met een dramatische geschiedenis. Oterdum was een middeleeuws wierdedorp vlak achter de Eemsdijk dat dikwijls van stormvloeden te kampen had, onder andere in 1288 en 1290. Toen de dijk moest worden teruggelegd, gaf men een deel van het dorp op. Het was een strategische plaats ter beheersing van de scheepvaart op de Eems en het voorkomen van landingen. Er waren in de 15e eeuw al versterkingen en dikwijls was Oterdum het toneel van strijd.De in 1830 gebouwde dorpskerk, een gepleisterde zaalkerk met een driezijdige sluiting met een finke, niet al te hoge toren met een piramidedak, is in 1961 afgebroken. De andere bebouwing van eenvoudige woningen volgde dit droeve lot. Ze moesten ruim baan maken voor de aanleg van het buitengaats aan te leggen Zeehavenkanaal van Delfzijl – met precies bij Oterdum de door dijkhoofden begeleide monding naar de Eems en de zee – en de Oosterhornhaven die achter de dijk de uitgestrekte bedrijventerreinen ten oosten van deze havenplaats moest ontsluiten. Bovendien moest de Eemsdijk op deltahoogte worden gebracht, wat in 1974 werd voltooid. Van Oterdum resteert niets oorspronkelijks meer, in tegenstelling tot Heveskes dat een vergelijkbaar lot onderging, maar waarvan de kerk nog op het desolate bedrijventerrein staat en Weiwerd, waar nog wat bebouwing resteert.De meeste zerken en grafstenen van het kerkhof zijn op de zool van de nieuwe dijk tot een nieuwe begraafplaats herschikt. De meeste van deze grafmonumenten dateren uit de 19de eeuw, sommige met het voor Groningen zo kenmerkende gebeeldhouwde zware reliëf met allerlei doodssymboliek. Het monument ‘De hand van Oterdum’, ontworpen door beeldhouwer M. Meesters, is op deze herdenkingsplek geplaatst.

Oude Pekela is een kanaaldorp dat in de loop van de 17e eeuw is ontstaan en zich in 1685 echt een dorp kon noemen, omdat toen de kerk in gebruik werd genomen. Het begon in 1599 toen Feico Allens Clock met een groep ondernemers van de Friesche Compagnie grote stroken hoogveen aan de Pekel Aa aankocht om er turf te winnen. De door de venen kronkelende stroom is gekanaliseerd tot het Pekelerhoofddiep. De compagnie raakte in confict met de stad Groningen en de venen werden in 1635 aan de Stad verkocht. In de 18e eeuw kwam de scheepvaart op; in 1795 waren hier maar liefst dertien scheepswerven. In de loop van de 19de eeuw werd de agrarische industrie dominant.Na de vestiging van een eerste strokartonfabriek in 1875, volgden nog zo’n tien van deze bedrijven.Achter de H. Westerstraat en nabij de Wedderweg verrees in 1685 de dorpskerk, een langgerekte zaalkerk met rondboogvensters die in 1783 is verlengd. De slanke toren, gebouwd in 1804, kreeg een elegante, tweeledig verjongde, opengewerkte lantaarn. De kerk staat op een ruim kerkhof. Naast de kerk is omstreeks 1930 een bijgebouw in expressieve vormen geplaatst. De pastorie is een voornaam middengangshuis uit circa 1880. In het zuiden verrees in 1895 aan het einde van de F. Clockstraat een grote neogotische kruisbasiliek. Deze aan Sint-Willibrordus gewijde kerk is ontworpen door Nicolaas Molenaar en kreeg een hoge toren van drie geledingen en een naaldspits. De lutheranen bouwden in 1916 een zaalkerkje, thans aan de H. Hinderstraat in gebruik als Julianakapel.Aan de F. Clockstraat, bij de compacte bebouwing van onder meer de vroeg-19de-eeuwse woningen 84 en 85, ligt over het Pekelerhoofddiep de Van Weringsklap, een kloeke houten klapbrug uit het begin van de 20e eeuw. Soortgelijke klappen zijn de Haansklap en de Albionsbrug bij F. Clockstraat 160 en één aan het begin van de W.H. Bosgrastraat.De voetgangersbruggen Lubbermansdraai en Hanekampsdraai, ijzeren draaibruggen met aan een middenpoortje bevestigde spanstangen, liggen daartussenin. Aan de Winschoterweg vormt de in 1938 door H.F. Mertens ontworpen watertoren met geschulpte wanden in de romp een opmerkelijk baken aan de noordrand van het dorp. Achter de bebouwing van de F. Clockstraat verrees in 1850 de achtkante stellingmolen De Onrust.De korenmolen heeft een fraaie ligging bij een later aangelegd parkgebied. Aan de nabije Raadhuisstraat bevinden zich het vrij nieuwe raadhuis en een aantal moderne winkel- en bankgebouwen. Aan de F. Clockstraat 139 tot 143 staan het uit 1899 daterende postkantoor in de voor architect C.H. Peters kenmerkende stijl en de voormalige mulo-school met onderwijzerswoning uit 1922 naast elkaar.Langs beide zijden van het Pekelerhoofddiep ligt een keur aan gebouwen met gevarieerde functies en in verschillende vormen, waarbij de boerderijen voornamelijk bij de oostelijke oever staan. De oudste boerderij is Achterweg 20, een veenkoloniale plaats uit 1784. Van de winkelpanden is het in 1922 in de hoogst zeldzame art deco-stijl gebouwde brede pand W.H. Bosgrastraat 138 opvallend.Van de vele en grote fabriekscomplexen, voornamelijk voor strokartonproductie, rest niet veel. De in 1856 gestichte steenfabriek van Strating achter de H. Hinderstraat is nog volop in bedrijf, een van de weinige in deze sector in Groningen. Er staan droogloodsen uit 1898 en de hoge schoorsteen hoort bij de inmiddels vervangen ringoven uit 1904. De houtloodsen van Koerts aan de F. Clockstraat zijn recent opgeruimd, maar de grote directeurswoning met kantoor in gepleisterde chaletstijl van omstreeks 1905 staat nog als baken op de hoek met de Schaepmanlaan. Achter de H. Westerstraat rijzen de bedrijfsgebouwen en de hoge schoorsteenpijp van een gesloten strokartonfabriek op en noordelijker is een groot bedrijfscomplex aan het diep dichtgetimmerd. De directeursvilla Elsa aan de F. Clockstraat 31, in 1906 gebouwd in vernieuwingsstijl, staat nog aan de andere kant van het kanaal. Zuidelijker ligt een kleinere villa aan de W.H. Bosgrastraat met daarachter aan de Cereswijk het kantoor van de voormalige strokartonfabriek.

Oudedijk is een dijkbuurt die na het leggen van de Schanskerdijk in 1657 geleidelijk is ontstaan. In de late middeleeuwen was de zee diep in het Oldambt doorgedrongen en had zo de Dollardboezem doen ontstaan. Vanaf de 17e eeuw is door het leggen van dijken geleidelijk land op de zee heroverd. Venig moerasbos was grotendeels weggeslagen, vruchtbaar kleiland was opgeslibd. De Schanskerdijk, ook Oudedijk genoemd, was na de Hamdijk (1605) de tweede dijk in de oostelijke arm van de Dollardboezem waarmee land werd ingepolderd. De dijk liep vanaf de Nieuweschans via de route waar nu de dijkbuurschappen Drieborg, Oudedijk, Kostverloren, Hongerige Wolf en Ganzedijk liggen naar Finsterwolde. Hiermee ontstond de Schanskerpolder. Aan de oostelijke en noordelijke kant volgden later de Kroonpolder (1696) en de Stadspolder (1740).Het vruchtbare gewonnen land moest in cultuur worden gebracht en dat trok veel arbeiders aan, die zich vestigden in buurschappen aan de dijken. Buurschap Oudedijk ten noordwesten van Drieborg dankt zijn naam aan de Schanskerdijk die na verdere bedijkingen Oudedijk werd genoemd. Er zijn in Groningen nog vier buurschappen met deze naam, maar deze in Reiderland doet zijn naam het meest eer aan. De dijk is heel goed te ervaren, vooral door het aanzienlijke niveauverschil aan weerszijden van de dijk. Het scheelt op sommige plaatsen wel anderhalve meter. Polder de Binnenlanden ligt lager door het inklinken van de veenondergrond en de Kroonpolder is opgeslibd kweldergebied dat is ingedijkt.Aan weerszijden van de dijk staan veelal opgeknapte of vernieuwde arbeiderswoningen uit de eerste helft van de 20e eeuw, meest met de geveltop naar de dijk gericht. Aan de oostkant zijn ook een paar rijen naoorlogse woningwetwoningen te vinden. In het midden staat ten noorden van de dijk een grote boerderij met een villa-voorhuis uit de jaren dertig.

De oorsprong van Oudeschans ligt in het midden van de 16e eeuw. Een stuk Dollard was ingepolderd en in de Westerwoldse Aa moest een sluis worden geslagen. Op deze strategische plaats wilde stadhouder graaf Willem Lodewijk een schans leggen. Hij kwam in 1593 met 150 schepen en 2200 soldaten om de gebastioneerde vesting met een rechthoekige hoofdvorm om de Bellingwolderzijl heen uit te voeren. Deze Bellingwolder Schans werd nadat in 1628 de Nieuweschans was aangelegd, voortaan de Oude Schans genoemd.De schans lag aan de Dollard en groeide geleidelijk uit tot dorp. In 1657 kwam het dorp door de aanleg van een dijk bij Nieuweschans in een polder te liggen en in dezelfde periode werd de Westerwoldse Aa omgelegd, ruim om het dorp.Een paar keer is Oudeschans toneel geweest van krijgshandelingen, vooral in het rampjaar 1672. Maar de militaire betekenis nam af en in 1814 zijn de vestingwerken verkocht. De wallen werden vergraven; de bebouwingsstructuur bleef intact. Oudeschans is in de jaren tachtig opgeknapt, niet door reconstructie, maar door de sporen van de vestingstructuur subtiel aan te zetten. Bij de entree van het dorp is recent het vestingmuseum gebouwd om de cultuurtoerist over de vestingmaterie en Oudeschans informatie te verschaffen. Even verder herinnert een groot grasveld aan de vestinghaven die hier ooit lag.Aan de zoom strekt zich een grote Oldambtster boerderij met dwarsgeplaatst voorhuis uit en aan de andere zijde staat de garnizoenskerk. De kerk met dakruitertje dateert uit 1626, maar is vaak verbouwd. Tegen de noordgevel is in 1772 de kloeke pastorie aangebouwd. Om de kerk loopt de schilderachtige Achterstraat met kleine huisjes en een kleine boerderij.De Voorstraat is van een voorname eenvoud, met gerestaureerde woningen, voormalige bedrijfjes, zoals een smidse en een vrij deftige onderwijzerswoning. Het zijn gevarieerde panden met top- en lijstgevel. De oudste hebben afgewolfde daken. Op het Dodenbastion is de mooie begraafplaats te vinden.

Oudeschip is een jong buurschap, in de loop van de 19de eeuw ontstaan bij de Middendijk van de Oostpolder en nabij de plaats waar de Groote Tjariet in de Eems uitmondt. De Oostpolder werd in 1718 ingedijkt. Er kwamen enkele nederzettingen langs de middeleeuwse slaperdijk. Oudeschip is in tegenstelling tot andere nederzettingen, zoals Oosteinde, niet aan de oude dijk, maar meteen achter de nieuwe zeedijk, de Middendijk, ontstaan. Toen de dijk werd gelegd is tijdens een stormvloed ten westen van Oudeschip de dijk doorgebroken waardoor een stroomgat, een wiel, ontstond. De dijk is daarna om dit zogenoemde Ailsgat gelegd.In de tweede helft van de 18e eeuw sloeg tijdens een vliegende storm een schip over de dijk. Het schip kon niet worden geborgen en heeft een tijdlang als herberg dienst gedaan. Het buurtje werd het ‘Ol Schip’ genoemd. Voor het midden van de 19de eeuw werd door bedijking opnieuw een polder op de zee veroverd waarvoor polderarbeiders werden ingezet.Oudeschip groeide tot een buurschap. In 1866 werd een korenmolen opgericht, een achtkante stellingmolen. Zo kreeg de kerkloos gebleven buurt een hoogtepunt. Tijdens het malen braken in het najaar van 1941 de askop en de wieken. Drie jaar later is de molen afgebroken.Oudeschip bestaat uit drie straten, de Derk Luddesweg die de verbinding vormt met Oosteinde, de Dijkweg achter de Middendijk en de Molenweg die iets meer landinwaarts ligt. Aan de Luddesweg staat een aantal finke boerderijen, waarvan één aan het begin van de buurtkom. De Molenweg is aan weerszijden bebouwd met meestal bescheiden woningen en wat achteraf staat een voormalige school die als dorpshuis dienst doet. In een van de huisjes met aanbouw is een warenhuis gevestigd.Aan de fraai gelegen Dijkweg staan eveneens woningen, waaronder ook landarbeidershuizen met aangekapte of losstaande schuren.

Oudezijl is een dijkbuurschap die in de loop van de 17e eeuw is ontstaan bij een zijl, een sluis, op de in 1657 gelegde Schanskerdijk tussen Nieuweschans en Finsterwolde. Toen in 1707 noordelijker in de Westerwoldse Aa de Statenzijl was geslagen, werd het hier Oudezijl genoemd. Nadat de Nieuweschans in 1628 was aangelegd stroomde een deel van de Westerwoldse Aa langs de vesting. In het noorden kwam een sluis en even later nog een tweede in een wateromleiding. Nadat beide sluizen in 1669 bij een hevige storm waren weggespoeld, is het stuk vestinggracht gedempt en de tweede sluis in de omleiding van de Aa vernieuwd. In 1707 verloor deze zijn functie, maar de zijl is pas in 1827 weggehaald.De voltooiing van de spoorlijn GroningenNieuweschans in 1868 bracht nieuwe impulsen. In 1876 werd via Leer de verbinding met het Duitse spoorwegennet gelegd. Aan het spoor is in 1877 een waaiervormige, uit twaalf compartimenten bestaande locomotievenloods gebouwd, een indrukwekkend bouwwerk dat bedrijvige en culturele doelen dient. Aan weerszijden van de Aa kwamen agrarische industrieën, zoals een strokartonfabriek en het grote graanpakhuis De Dageraad (1870). In 1950 is hierbij de 24 meter hoge graansilo Watermann verrezen. De Dageraad is na brand onlangs vervangen door een modern bedrijfsverzamelgebouw.De westzijde van de Verlengde Hoofdstraat is compact bebouwd. Er is een afwisseling van dwarsgeplaatste woningen en woningen met de topgevels naar de weg. Aan de oostzijde liggen wat dieper een paar (half)vrijstaande woningen, ze staan niet op de Schanskerdijk.Een middengangswoning heeft een gepleisterde, uitgebouwde middenpartij. Aan de andere kant van het spoor wordt dit beeld op de hoek met de Stationsstraat voortgezet met het gepleisterde hotel-restaurant, vervolgens een paar voormalige winkels en verder woningen. Waar de weg als Langeweg afbuigt naar Nieuw Beerta, loopt de oude Schanskerdijk eerst nog even door met wat bebouwing van arbeiderswoningen, om zich daarna te verliezen in de akkers.

Overschild is een dijkdorp dat in zijn huidige vorm in de 19de eeuw is ontstaan, maar waarvan de geschiedenis verder terug reikt. In de 11e eeuw kwam het al voor als Extra Schalmede: Over het Schild(meer). Vondsten bij de boerderij Hoog Hammen, eigenlijk bij Luddeweer, toonden dat hier rond het begin van de jaartelling al bewoning was. Bovendien heeft het klooster van Wittewierum, net iets westelijker, met zijn ontginningsactiviteiten invloed gehad. De monniken van Wittewierum hebben de Graauwe Dijk opgeworpen om het water van de moerassige venen van het Lageland te keren voor het wierdengebied in het noorden. Deze Graauwe Dijk werd de centrale ontwikkelingsas voor Overschild.Vlakbij de kruising van de Graauwe Dijk, de Meerweg en de Kanaalweg is in 1880 de hervormde kerk gebouwd in een mengstijl met neoclassicistische aspecten. De zaalkerk is geleed met lisenen en geopend met grote rondboogvensters. De iets uit de gevel springende toren heeft een balustrade waarop een houten lantaarn en een ingesnoerde spits de bekroning vormen. Een jaar eerder was aan de Meerweg al een gereformeerde kerk gebouwd. Dit is eveneens een rechtgesloten zaalkerk met grote rondboogvensters in een mengstijl en voorzien van een dakruiter op het door pilasters gelede front. De pastorie naast de kerk is uit de jaren dertig.Aan de Kanaalweg verrees in 1859 Windlust, een achtkante korenmolen met stelling, een houten romp en een bakstenen onderbouw die in 1914 is verhoogd. Aan de Graauwe Dijk, de Meerweg en de Kanaalweg staan voornamelijk arbeiderswoningen en bescheiden burgerwoningen. Deze dateren veelal uit de eerste helft van de 20e eeuw, maar er zijn ook nog een paar uit het eind van de 19de eeuw, zoals Oude Graauwedijk 1, een krimpje met een kleine bijschuur. Van de boerderijen buiten de dorpskom is Graauwe Dijk 15 monumentaal met zijn driekapsschuur en een neoclassicistisch gepleisterd voorhuis met een zuilenportiek en pilasters.