Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Maarhuizen is een wierdedorp dat ontstaan is in de middeleeuwen. Het komt voor het eerst in bronnen voor in een lijst van bezittingen van het klooster Werden – van de Friese missionaris Liudger – omstreeks 1000. In het Latijn wordt het aangeduid als ‘de maiori Huson’, wat ‘bij de grote huizen’ betekent. In 1211 werd het van Bafo afgescheiden tot een zelfstandig kerspel, waarbij ook nog een paar kleine agrarische nederzettingen ten zuidwesten behoorden, tot en met de Schaphalsterzijl in het Winsumerdiep. Ten zuiden van Maarhuizen ligt het Mensingeweerster Loopdiep, een rak dat ook wel het Maarhuisterdiep wordt genoemd.De kerk op de wierde is in 1726 afgebroken. De kerkelijke gemeente werd verenigd met die van Obergum, even zuidoostelijker.Op de vooral aan de noordzijde door afgravingen en de drukke autoweg N361 nogal verstoorde wierde ligt nog het deels ommuurde kerkhof. Een eenvoudig ijzeren hek tussen betonnen penanten verschaft toegang tot de dodenakker met een aantal interessante zerken, waarvan enkele zijn omhekt. De oudste dateert van 1630. Er ligt een fraaie reeks zerken met wapens in barok reliëf en enkele reliëfstenen van de familie Martini die op ‘Dorre Veen’ boerde.Het ruime restant van de wierde, voorzien van een wandelpad, wordt gefankeerd door twee grote kop-hals-rompboerderijen, beide met een finke bijschuur. De westelijke is omgracht en voorzien van een boomsingel. Nummer 3, de Enne Jans Heerd, dateert uit het midden van de 19de eeuw en heeft voor de lange hals een deels onderkelderd dwarshuis, een omlijste ingang in het midden en een afgewolfd dak. Aan de noordzijde van de autoweg is een nieuw huis gebouwd, met schuur en bijschuur in traditionele vormen en merkwaardige verhoudingen, en buiten de westelijke zool is een nieuwe woning gekomen.

Marsum is een wierdedorp met een radiale structuur, dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan. Hoewel de grote wierde aan het begin van de 20e eeuw geleidelijk is afgegraven is de omvang nog goed te herkennen aan de goed bewaarde ringweg, de ossenweg, waarop de schuren van de boerderijen zijn gericht. Het kerkhof in het midden bleef voor afgraven gespaard en daar is duidelijk te ervaren hoe hoog de wierde is. Het dorp is vanouds ontsloten door de korte Marsumer Maar die in de Uitwierder Maar uitkomt en de verbinding vormt naar het Damsterdiep.De kerk, gewijd aan Sint-Martinus, dateert uit de tweede helft van de 13e eeuw en is een zaalkerk met een forse toren met zadeldak. In de lange zijmuren zitten vrij kleine romaanse vensters die in brede spaarvelden staan. Aan beide zijden zitten dichtgezette ingangen en zijn sporen te zien van hagioscopen. In de toren is later een ingang gemaakt. Het inspringende koorgedeelte is rond gesloten. Binnen is de kerk eenvoudig; het koor is van het schip gescheiden door een 16de-eeuws koorhek met spijlen. Op de verdieping in de toren is een kapel ondergebracht die met een rondbogige opening op het kerkschip is gericht. De ruimte is bij de restauratie van 1949-’51 in steen overwelfd.Op de splitsing na de dorpsentree is een bord geplaatst met de gewenste uitspraak van de dorpsnaam, ‘Maarz m’, en de huisnummers en namen van de acht families die er wonen. Aan de zuidrand vinden we een witgepleisterd huis met schuur, een nieuwe woning in romantische stijl en de Maarhoeve, een kop-rompboerderij van omstreeks 1900. Nabij de driesprong staat de kopromp de Frederik Hoeve van vlak na de oorlog. Onmiddellijk ten noorden van de kerk is een kloeke boerderij recent van een modern voorhuis voorzien. Even verder staan nog twee boerderijen met grote schuren.

Martenshoek is een kanaaldorp dat in het begin van de 17e eeuw is ontstaan bij een sluizencomplex in het Winschoterdiep. Een levendig verkeer van schepen en mensen zorgde voor de komst van de nodige voorzieningen. Het Winschoterdiep was op initiatief van de Stad vanaf 1618 gegraven en was in 1628 al tot Zuidbroek te bevaren. Er vestigden zich scheepswerven voor bouw en reparatie en er kwamen toeleverings- en foeragebedrijven. In de 19de eeuw passeerden zo’n 40.000 schepen per jaar de sluis. Nadat vanaf ongeveer 1880 ijzeren schepen werden gebouwd, verplaatsten de werven zich van Hoogezand naar Martenshoek en de ernaast liggende waterbuurt Foxham.Hoewel in Sappemeer al sinds 1873 een grote neogotische kerk voor de katholieken van niemand minder dan Pierre Cuypers stond, is in 1891 tussen Martenshoek en Foxham naar ontwerp van Cuypersleerling Nicolaas Molenaar de Sint-Martinuskerk gebouwd, de kleinste kerk die deze architect heeft ontworpen. Achter de in neogotiek ontworpen torenloze kerk, al jaren in gebruik bij een glazeniersbedrijf, ligt sinds ongeveer 1860 het kerkhof.In de jaren vijftig zijn bij de verbetering – verdieping, verbreding en omlegging – van de vaarweg de afgesneden vroegere kanaalvakken Oude Winschoterdiep genoemd. Dit laat van Foxhol tot Martenshoek het oude profel van het diep nog zien. Door Hoogezand-Sappemeer is het Oude Winschoterdiep in fasen gedempt en ook de sluis van Martenshoek is verdwenen. De bebouwing aan de kaden van het niet gedempte gedeelte ademt nog steeds de sfeer van het kanaaldorp, met onder meer het gebouw van een voormalige scheepstuigerij en dekkledenfabriek. Na het dempen van het diep in 1986 is op de plek van de sluis een zandstenen beeld van Salomon en Leentje geplaatst als herinnering aan een joods echtpaar uit Martenshoek. Verderop ligt nog een reeks werven: Bodewes, Van Diepen, Pattje, Smit, Coops & Nieborg, BSM en Merkur, met een afwisselend en kleurig beeld van kanjers van zeeschepen.

Marum is een wegdorp dat in het begin van de 20e eeuw uit twee middeleeuwse nederzettingen is samengegroeid: Marum en Kruisweg. Marum komt in de late middeleeuwen voor het eerst in bronnen voor met de nu bekende naam die is afgeleid van het ‘heem’ bij het ‘maar’. Het maar is het Oude Diepje dat na de aanleg van de A7 wat zielig tegen de weg aan ligt. In het gebied rond Marum is de vervening tot het eind van de 19de eeuw van betekenis geweest.In de Franse tijd verdienden ongeveer zeventig gezinnen de kost op twaalf veenderijen en veel inwoners staken ook daarna nog turf voor eigen gebruik. Er was toen enige bebouwing ten zuidwesten van de kerk en oostelijker vormde een reeks woningen de buurt Kruisweg. In 1913 kwam Marum te liggen aan de trambaan van Drachten naar Groningen, een lijn die voor een goede ontsluiting zorgde en tot 1948 voor personenvervoer en tot de opheffng in 1985 voor goederenvervoer in gebruik is gebleven.Van de kerk in het oude kerkdorp Marum is het smalle koor met de uitwendig vijfzijdige en inwendig halfronde sluiting in het tweede kwart van de 12e eeuw tot stand gekomen. Daarmee is zij een van de oudste bakstenen gebouwen van het Groningerland. Het brede maar korte schip en de toren zijn in het eerste kwart van de 13e eeuw toegevoegd. Door verschillende verbouwingen is het romaanse karakter en de fraai omkaderde ingangspartij wat naar de achtergrond verdwenen. De muren van de koorsluiting lopen naar beneden toe scheef af. Zo konden deze muren de krachten van het (inmiddels weggehaalde) stenen gewelf helpen opvangen. De toren toont zijn oude karakter evenmin duidelijk. Hij is in de 16e eeuw verhoogd en de verzakking naar het noordwesten is daarbij wat gecorrigeerd. Ook de ingesnoerde spits is recht gezet, waardoor het geheel enigszins krom is geworden. De herenbank draagt het wapen van Van In- en Kniphuisen, het geslacht dat in de 17de en 18e eeuw veel invloed had in zuidelijk Westerkwartier.In stevig contrast met de oude kerk staat even oostelijker de in 1918 gestichte zuivelfabriek Zuidelijk Westerkwartier die de concentratie en schaalvergroting met glans heeft overleefd. Het is de grootste fabriek van Edammer kaas in West-Europa. Andere bedrijven hebben in de afgelopen decennia de ruimte gekregen op een terrein tussen het oude dorpenpaar en de A7, waar representatieve gebouwen staan.De Markstraat met vrijstaande middenstandswoningen uit voornamelijk de jaren dertig legt ten zuiden van de kerk de verbinding met de Hoornweg, met eenzelfde type bebouwing en ook naoorlogse woningen. Deze weg leidt in oostelijke richting naar het nieuwe dorpscentrum De Wending. Deze tot plein verwijde ruimte is het moderne winkelcentrum, omgeven door gebouwen met winkels en twee lagen appartementen erboven. Het plein is fris ingericht en voorzien van enig straatmeubilair, zoals een koepeltje en een uurwerkklok. Aan de Molenstraat staan het gemeentehuis en een bakstenen molenromp uit 1837, onlangs gerestaureerd en als winkel in gebruik. De Wendtsteinweg met eerst middenstandswoningen uit de vroege 20e eeuw en verderop iets jongere villa’s leidt naar de rotonde van de Kruisweg.Deze rotonde wordt gemarkeerd door het omvangrijke hotel-café-restaurant De Kruisweg en het ertegenover liggende snackpoint De Vluchtheuvel. Kruisweg 2 is een fraai verzorgde boerderij met dwarshuis, stookhut en bijschuren uit het laatst van de 19de eeuw. Op nummer 4 staat een aardig huis uit de vernieuwingstijd en nummer 6 is een fraai voorbeeld van een notabele woning in neoclassicistische stijl uit circa 1875. De gereformeerde kerk is omstreeks 1930 op een T-vormige plattegrond verderop aan de Kruisweg gebouwd, achter de snel afgebroken voorgangster uit 1858. Het gebouw kreeg registers van rechthoekige staande vensters en een finke toren met een vierzijdige spits. Het geheel heeft een ingetogen expressionistische stijl.

Meeden is een wegdorp op een zandrug dat in zijn huidige ligging in de 15e eeuw is ontstaan. Het dorp is in de 11e eeuw vanuit Eexta (nu opgenomen in Scheemda) gesticht, maar door vernatting en doorbraak van de Dollard zijn de bewoners naar de zuidelijker zandrug getrokken. Er was toen naast Mieden ook sprake van Avermieden, de overmieden. Mieden zijn (laaggelegen) weidelanden. In de nieuwe nederzetting is weer een kerk gesticht en het oorspronkelijke Mieden verdween. Het dorp heeft zijn huidige karakter met grote boerderijen en villa’s aan de Hoofdweg met haaks daarop twee wegen met lintbebouwing van arbeidershuizen vooral te danken aan de bloei van de landbouw in de 19de eeuw.De kerk is in de eerste helft van de 15e eeuw gebouwd, een regelmatige laat-gotische, rechtgesloten zaalkerk met spitsboogvensters en steunberen. In dezelfde eeuw, waarschijnlijk kort voor 1500, is ten zuidwesten van de kerk een robuuste zadeldaktoren opgetrokken. Beneden zat het cachot en de over een trap bereikbare ingang van de verdieping bevat een vertrek met een schouw. De in 1865 op de hoek van de Meidoornlaan gebouwde gereformeerde kerk is een eenvoudige zaalkerk die in 1975 een nieuwe, asymmetrisch naar de weg gerichte voorgevel kreeg.Enkele concentraties met bescheiden woningen, maar vooral veel monumentale boerderijen en villa’s bepalen het karakter van de Hereweg. Oldambtster boerderijen staan op de nummers 83 (circa 1870), 270 (1861) en 334 (1858 met drie zaadzolders). Zo’n Oldambtster boerderij met rijk versierd voorhuis is Hereweg 9 in de buurschap Duurkenakker ook. Verder vallen op de nummers 79 (van 1896), 87 (De Goare uit 1850), 105 (circa 1890), 118 (uit 1856), 216 (de oudste, uit 1835 met ploegende boer in het fronton), 261 (ongeveer 1860) en de buitengewoon sierlijke op nummer 324 (uit 1872) in neogotische trant en met een driezijdige middenpartij. Hiertussenin staan in ruime tuinen villa’s, daterend van het laatste kwart van de 19de eeuw tot de jaren dertig.

Meedhuizen is een streekdorp dat in de 13e eeuw is ontstaan te midden van laaggelegen gras- en akkerland. Dit lage land op de overgang van de veenstreken en de klei bestaat uit een vooral hier voorkomende grondsoort: rodoorn, een vermenging van klei en hoogveen die humusrijk, maar kalkarm is. Nadat in 18691871 het Afwateringskanaal van Duurswold aan de noordzijde van het dorp was gegraven, is daar kruislings op de oorspronkelijke noordzuid gerichte ontwikkelingsas bebouwing ontwikkeld. Aan de noordzijde van het kanaal aan een kade, aan de zuidzijde met de erven naar het water gericht. Na de Tweede Wereldoorlog is de dorpsuitbreiding parallel aan de hoofdas, aan de zuidoostzijde ontwikkeld. Het Meedhuizer Meer is in 1876 drooggemalen; de schrale grond is bemest met wierde-aarde van de borgstee van Farmsum.De dorpskerk op een verhoogd en oorspronkelijk geheel omgracht kerkhof is een rechtgesloten zaalkerk die deels uit de eerste helft van de 13e eeuw dateert. De verschillende malen verbouwde kerk is oorspronkelijk romano-gotisch. De dichtgezette vensters in het rechtgesloten koor getuigen daarvan. Ze hebben rondstaven in de dagkanten. Daar aan de oostzijde is te zien hoe sterk het muurwerk is gaan wijken. Op de zuidoostelijke hoek is dan ook een stevige, wigvormige steunbeer aangebracht. Daarnaast houden ankers de zaak bijeen. In 1703 vond een ingrijpende verbouwing plaats. De stenen gewelven zijn weggebroken en geveltoppen verdwenen. De westtoren is in 1803 opgetrokken, maar de huidige toren is het resultaat van verbouwingen in 1833 en 1928. Toen is ook de ingesnoerde spits aangebracht.Aan de Hoofdstraat en ook aan de Maarlaan langs het kanaal staan voornamelijk arbeidershuizen en burgerwoningen uit de eerste helft van de 20e eeuw. Tussen enkele boerderijen valt een finke van het Oldambtster type op.Noordelijk aan de Meedhuizerweg ligt de fraaie villaboerderij Nieuw Oosterbroek. Ten zuiden van het dorp is het station (1926) van de Woldjerspoorlijn te vinden.

Meerwijck is een jonge waterwijk aan de noordoostelijke zijde van het Zuidlaardermeer. Niets herinnert meer aan het moerasbos, het Wold, dat hier in de lage landen ten oosten van de Hondsrug en de Hunze heeft gelegen. Het is een gebied dat tot het Gorecht behoorde, maar nu bij de gemeente Hoogezand-Sappemeer is ingedeeld.De wijk hoort zeker niet bij het oude wegdorp Kropswolde en het gebied bewaart er ook een redelijk respectabele afstand van. Het is evenmin een buitenwijk van Hoogezand, al is het daarop wel georiënteerd. De Kropswolderbuitenpolder, waarvan het een deel heeft gekoloniseerd, ligt nog tussen de plaats en deze waterwijk. Bovendien zijn de oeverstroken van het meer met een aantal doorgravingen grotendeels in hun waarde gelaten. Het is een nederzetting op een vergraven gedeelte van de polder, waardoor de waterpartijen in een romantisch patroon een groot aantal met water omringde schiereilanden heeft doen ontstaan. De kavels zijn vanaf de jaren tachtig uitgegeven om vrijstaande woningen aan het water te kunnen laten bouwen.Naast de wijk, aan de noordzijde van het meer, is een recreatieterrein van 200 hectare ingericht dat eveneens Meerwijck is genoemd. Het bestaat uit enkele jachthavens, een camping, strand, wandel- en fetspaden, een dagrecreatieterrein en een natuurgebied met bos dat door het Gronings Landschap wordt beheerd.Hier is recent een fetsbrug over de Hunze, die hier het Drentsche Diep heet, geslagen, waardoor er een fetsverbinding is gekomen richting Haren en Noordlaren.

De oorspronkelijke wierdedorpen Menkeweer en Onderwierum zijn historisch in zekere mate verwant. Ze liggen onmiddellijk ten noorden en zuiden van Onderdendam, een jong waterdorp aan het Winsumerdiep. In de middeleeuwen had Onderdendam nauwelijks betekenis, het was een sompig stuk land bij het water. Menkeweer en Onderwierum bezaten beide een middeleeuwse kerk die in de 19de eeuw is afgebroken. De nu als gehucht te beschouwen dorpen bestaan uit een kerkhof en wat verspreid liggende boerderijen.Menkeweer, de naam komt van het gebied van een zekere Menko, was een wierde die over water goed was ontsloten met het Warffumermaar. Even noordelijker kwamen bij de brug Schaiftil nog twee waterwegen uit. De wierde uit de vroege middeleeuwen is aan het begin van de 20e eeuw goeddeels afgegraven met uitzondering van het kerkhof en de fauw afopende zool naar de kop-rompboerderij met de naam Menkeweer. Deze vrij jonge boerderij staat op de plek van de oude weem, de pastorieboerderij van het dorp. Aan de andere zijde van het maar staat de fraai gerestaureerde boerderij met krimp genaamd ‘Molenkom’ en daar weer noordelijker van is de poldermolen De Zilvermeeuw te vinden. Deze achtkante, rietgedekte bovenkruier op stenen veldmuren is gebouwd in 1870.Na het graven van het Boterdiep werd Onderdendam steeds belangrijker. Het ging ten koste van de twee wierdedorpen. Menkeweer had de school en meesterswoning en ook het gasthuis met armenwoningen aan de Warffumerweg gebouwd, een streek die geleidelijk tot het gebied van Onderdendam ging behoren.In 1828 fuseerden de kerken van Menkeweer en Onderwierum. De kerk was in 1826 totaal vervallen en zij werd in 1843 evenals de houten klokkenstoel gesloopt. Hetzelfde lot onderging de kerk van Onderwierum. Aan het Winsumerdiep in Onderdendam was in 1840 dan ook een nieuwe kerk verrezen. Het kerkhof met 56 zerken op de wierde is opgeknapt; een nieuw balkbrugje en pad leiden er naartoe.

Mensingeweer is oorspronkelijk een klein wierdedorp, ontstaan in de middeleeuwen. Dit is nog enigszins te ervaren aan de wierde waar de kerk op staat. Na de middeleeuwen heeft het dorp zich aan weerszijden van het Mensingeweerster Loopdiep tot vaartdorp en later langs de oost-west lopende weg van Winsum naar Zoutkamp tot wegdorp ontwikkeld. De weg is een onrustig element in het verder ontspannen dorp.De kerk uit de 13e eeuw is in de 19de eeuw sterk gewijzigd. De zaalkerk met rechtgesloten koor kreeg een nieuw uiterlijk door een in 1842 aangebrachte pleisterlaag. De toren, een ongeleed bouwwerk met een vierzijdig tentdak, is in de 18e eeuw tegen de westgevel geplaatst en bleef de pleisterlaag bespaard. De preekstoel is in 1743 door Jan Bitter gemaakt. Het orgel is in 1906 gekocht uit Pieterburen. Daar was het in 1698 gebouwd door Arp Schnitger en in 1772 door A.A. Hinsz aangepast. Rond deze kerk zal de eerste bebouwing zich hebben gegroepeerd. Het is niet meer te ontwaren door de herhaald vergrote verkeersweg.Toen in 1663 de provinciale trekvaart van Winsum naar Ulrum werd gegraven, betekende dit een impuls voor het dorp. Het Mensingeweerster Loopdiep maakte deel uit van deze trekvaart. Aan de westzijde liepen de hoge Schouwerzijlsterweg en Mensingeweersterweg, de grens tussen twee groepen waterschappen. De noodzakelijke dam in het Loopdiep is pas in 1860 door een brug vervangen. Verder naar het oosten ligt een hoogholtje over de vaart. Aan de Molenweg rijst de koren- en pelmolen ‘Hollands Welvaart’ uit 1855 op, een met hout beklede achtkante stellingmolen op een bakstenen onderbouw. De overige bebouwing uit voornamelijk het einde van de 19de eeuw is aan de noordzijde van het Loopdiep afgewend, aan de zuidzijde is het er voornamelijk op gericht, waardoor aan de Hoofdweg achter- en voorkanten elkaar afwisselen. Aan de Jonker Lewestraat zijn vlak na de oorlog vriendelijke, traditionalistische woningen gebouwd.

Middelbert is een wegdorp dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan op een rug parallel aan de Hondsrug. In de 11e eeuw komt het dorp in de bronnen voor als Middisché, wat middijk betekent. Bert heeft de betekenis: buurt. Deze rug liep door het moerassige en beboste veengebied in het lage oostelijke gedeelte van het Gorecht waarop een (achter)dijk is gelegd. Toen de veengebieden rond de hoge zandrug werden ontgonnen ontstond een dorpenreeks vanaf Wolfsbarge in het zuiden tot Engelbert, Middelbert en Noorddijk in het noorden. Door de lage ligging en de turfgraverij had Middelbert dikwijls met overstromingen te kampen. Voor de waterafvoer moesten steeds andere oplossingen worden gevonden. Uiteindelijk is het land ingepolderd en met molens bemalen, vanaf 1910 met een stoomgemaal.Van de dorpskerk is het schip in de eerste helft van de 13e eeuw tot stand gekomen. De westgevel is met dakruiter in 1731 vernieuwd en de driezijdige koorsluiting is van 1767, gelijk met de nieuwe spitsboogvensters. Het geheel was gepleisterd, maar dat is bij de restauratie, op de westgevel na, weer ongedaan gemaakt. Op het kerkhof is veel grafpoëzie te lezen. Tegenover de kerk staat de pastorie uit 1744 die omstreeks 1900 dusdanig is gewijzigd dat het een notabele woning lijkt. Het siersmeedwerk laat jugendstil-vormen zien. De bebouwing langs de Middelberterweg bestaat uit ruim uit elkaar liggende boerderijen, vooral aan de westzijde, en woningen van allerlei slag. Meteen na het noordelijk dorpsbord staat een finke Oldambtster boerderij uit ongeveer 1885, waarop een kleinere van dit type volgt. De Rittahoeve is met zijn opgesierde front duidelijk van omstreeks 1900. Daarna volgen nog een aantal kleine Oldambtster boerderijen en enkele kop-rompen, waarvan die met een blokvormig voorhuis met gebroken kap van circa 1930 zal dateren. Even zuidelijker dan de kerk ligt een vriendelijk rijtje landarbeidershuisjes van omstreeks 1910. Aan de oostzijde staan (kleine) villa’s en burgerwoningen, waarvan twee in interbellumstijl.

Middelstum is waarschijnlijk al in de Romeinse tijd ontstaan als een verzameling huiswierden op een kwelderwal in het stroomgebied van de Fivel. Geleidelijk is deze groep in de vroege middeleeuwen tot een grote dorpswierde met een radiale structuur en een ring- of ossenweg samengegroeid; een nog steeds herkenbare structuur. Middelstum komt als dorp al in de eerste helft van de 9de eeuw in bronnen voor.De kerk werd gefankeerd door twee borgen: Asinga en Mentheda. De borgterreinen zijn als parkgebieden gerespecteerd, waardoor de kerk prachtig in een open groene baan midden over de wierde is komen te liggen. De aan Sint-Hippolytus gewijde kerk is in twee fasen in de 15e eeuw gebouwd. Zij is een van de zeldzame voorbeelden van een eenduidig laat-gotisch kerkgebouw. Eerst zijn schip en koor tot stand gekomen, spoedig gevolgd door het transept en de robuuste toren. Op de bouw in het begin van de 16e eeuw van een sacristie in de oostelijke oksel van de kruisarm na, is de kerk met toren niet meer gewijzigd. Binnen zitten op de kruisribgewelven fraaie schilderingen met gevarieerde voorstellingen van de heilsgeschiedenis, maar ook met geestige elementen, kenmerkende gotische drôleries. In de kerk zijn vooral sporen te vinden van bewoners van de borg Ewsum, hoewel twee andere borgen dichter bij de kerk stonden.De herinneringen aan de borg Ewsum staan aan de Oosterburen, buiten het dorp. De borg is in 1863 gesloopt. Het onderste gedeelte van de geschutstoren, een uit het water gebouwde ronde toren uit 1472, en het oostelijke schathuis, een langgerekt gebouw uit de 17e eeuw, zijn bewaard gebleven. In 1932 is er een verzorgde boerenschuur in expressionistische vormen bij gebouwd. De borgen op de dorpswierde, Asinga en Mentheda, zijn in de 18e eeuw gesloopt. Asinga in 1744, behoudens het uit 1611 daterende rijzige poortgebouw. Dit heeft een rondbogige doorgang en een zadeldak tussen schoudergevels en kreeg omstreeks 1930 aanbouwen in historiserende vormen.De borg Mentheda ging in 1738 verloren en op het borgterrein is in 1905 de gelijknamige villa gebouwd. De villa staat op een samengestelde plattegrond en is met toren en aangebouwd koetshuis opgetrokken in een rijke, decoratieve mengstijl.Op de hoek van de Burchtstraat en de Trekweg, die langs het Boterdiep om de noordwestzijde van het dorp loopt, is in 1863 de doopsgezinde vermaning gebouwd. De naastgelegen pastorie, een notabele woning met middengang dateert uit dezelfde periode. Ertegenover staat herberg In de Valk met een 17de-eeuwse kern, maar in de 18de en 19de eeuw verbouwd tot het huidige pand. Zuidelijker is in de Burchtstraat op de fank van de wierde de grote gereformeerde kerk te vinden, een gebouw uit 1870 dat in 1924 is vergroot met een dwarsarm. De blokvormige pastorie is van 1869 en is in 1915 vernieuwd. De Burchtstraat is verder omzoomd door woningen uit een periode rond 1900, waarbij 19 opvalt door zijn bakstenen erker en 20 door de neoclassicistische uitdossing. Uitzondering is nummer 26 met een afgewolfd zadeldak uit de eerste helft van de 19de eeuw.De bebouwing in de Heerestraat is zeer compact en van een meer kleinstedelijk karakter, al staat hier wel de Sieuwke Krijnsheerd, een boerderij met dwars voorhuis.Van de radiale wegen bezit de Kerkstraat de oudste bebouwing. Op de hoek bij de kerk staat op nummer 1 een groot pand uit de 19de eeuw en even verder een van de oudste woonhuizen, een laag pand uit 1689. Ertegenover strekt zich het kort na 1887 gebouwde gereformeerd gasthuis uit met een gedenksteen met de naam van de schenkster. Dit beeld vertoont de Grachtstraat ook. De vrij compacte bebouwing aan de zuidzijde van de radiaalweg is duidelijk ouder dan de vrijstaande herenhuizen aan de noordzijde. Na de oorlog zijn de dorpsuitbreidingen in het radiale patroon voornamelijk aan de zuid- en oostzijde gekomen.

Midwolda is een wegdorp dat in de middeleeuwen is ontstaan op de rand van het zogenoemde schiereiland van Winschoten. Het is tijdens stormvloeden in de late middeleeuwen niet weggevaagd, maar het liep tijdens de Allerheiligenvloed in 1570 zoveel schade op dat de bewoners naar een veiliger plek trokken, ongeveer twee kilometer landinwaarts achter de in 1545 opgeworpen Dollarddijk.De kerk bleef achter en hield stand. Het was, zo heeft onderzoek in 1994 uitgewezen, een romaanse, basilicale kruiskerk uit de tweede helft van de 12e eeuw. Het gebouw bestond uit een westwerk met fanktorens, een schip met zijbeuken, een transept en koor met ook nog twee torens in de oksels tussen viering en koor. Het was met een lengte van zestig meter in die tijd de grootste kerk van het gewest. In 1738’40 bouwde men een kerk in het nieuwe dorp, waarna de middeleeuwse kerk is afgebroken. De oude kerkstee is aan de Kerkelaan nog steeds te herkennen.Het nieuwe Midwolda kwam door indijkingen steeds veiliger te liggen. Vanaf het eind van de 18e eeuw brak voor Midwolda dankzij de vruchtbare polders een tijd van grote voorspoed aan, waarvan de monumentale boerderijen getuigen die vooral aan de noordzijde van de lange Hoofdweg liggen. Aan deze Hoofdweg staan zo nu en dan ook vrij compacte streekjes met arbeiders- en burgerhuizen, maar de arbeiders konden hun optrekjes vooral bouwen aan twee lange lanen haaks op de Hoofdweg, de Hoethslaan en de Niesoordlaan en aan een paar andere korte dwarspaden.De in 1740 gereedgekomen kerk is een opmerkelijk brede zaalkerk met een afgeknot en aan beide zijden afgewolfd zadeldak met pinakels op de hoeken. De kerkzaal is geopend met spitsboogvensters van gotisch model en de muren hebben tweemaal versneden steunberen. De al in 1708 verrezen toren heeft een vierkante romp en daarop een barokke bekroning van achtzijdige bakstenen opbouw en een verjongende dubbele lantaarn met rode koepeldaken. Aan de noordzijde van de kerk is een barok portaal aangebracht met ionische pilasters en een fronton. Het interieur bevat voornamelijk meubilair uit de bouwtijd.Aan de zuidzijde van de Hoofdweg is op de fundamenten van de oude Ennemaborg, kort na het huwelijk van Wilhelmus Hora met Anna Maria Clinge in 1681, het huidige blokvormige buitenhuis gebouwd. Aan de zuidzijde zit mogelijk nog muurwerk van omstreeks 1600, maar de daar gebruikte baksteen in een groot formaat kan ook zijn hergebruikt. Na een volgend huwelijk in 1737 is de voorgevel vernieuwd. De Ennemaborg is van een voorname eenvoud met een omlijste ingangspartij (uit 1775) en Engelse ramen met kleine roedeverdeling. Het schathuis ten westen van de omgrachting van de borg dateert waarschijnlijk uit de vroege 19de eeuw. Achter de borg ligt een tuin en dan volgen bospercelen.Tegenover de borg staat aan de Hoofdweg 75 de Ennemaheerd, een Oldambtster boerderij uit ongeveer 1870 met dwarshuis en vensteromlijstingen in sierpleister. Hier liggen bovendien twee zeldzaam geworden oude keuterijen, de ene met grote krimp en dus kleine stal uit de eerste helft en de andere met grote schuur uit de tweede helft van de 19de eeuw. Op 33 staat een klassieke Oldambtster met drie zaadzolders uit 1850-55, op 25 één met een omlijste middenpartij uit 1870 en op 35 restaurantboerderij De Vicarie met een dwarshuis en middenrisaliet met topgevel uit 1870. Aan de Reinste Abdenaweg 1 bevindt zich museumboerderij Hermans Dijkstra, een gepleisterde Oldambtster met een slingertuin uit 1858. Aan de Scheemder zijde staat aan de Gereweg boerderij Buitenhof uit 1882, voorzien van een middenrisaliet met topgevel.Tussen compacte streekjes met bescheiden bebouwing staat aan de Hoofdweg een aantal representatieve villa’s. In neorenaissance-stijl zijn de villa’s op nummers 99 uit 1904 en 185 uit dezelfde periode. Ook nummer 143 tegenover de kerk is in deze trant. Vernieuwingsstijl toont de half gepleisterde villa op nummer 125 en 171 is gebouwd in een zakelijk expressionisme van rond 1930.

Midwolde is een klein wegdorp, in de middeleeuwen ontstaan op een van zuidwest naar noordoost lopende zandrug. Deze ontginningsas liep door lage venige gebieden, een woldstreek. Het lag tussen de oude buurt (Tolbert) en de kleine buurt (Lettelbert). De Van Ewsums vestigden zich hier om de verveningen aan te vatten. Zij gingen wonen op Nienoord.Nabij de haakse hoek in de weg staat op een verhoogd kerkhof de dorpskerk, een middeleeuws bedehuis waarvan het schip en het onderste deel van de toren uit de tweede helft van de 12e eeuw stammen. Er zijn weinig sporen uit de romaanse tijd meer. Het iets smallere koor is 13de-eeuws met een rechte sluitmuur van omstreeks 1400. Toen is ook de toren verhoogd en dat is meteen zichtbaar door de twee zones met galmgaten. Binnen lijkt de kerk meer op een mausoleum voor de belangrijke bewoners van Nienoord dan op een bedehuis. Het echtpaar Anna van Ewsum en Carel Hieronymus van In- en Kniphuisen heeft zich op een excellente door Rombout Verhulst vervaardigde tombe laten vereeuwigen en de wanden van de kerk zijn behangen met rouwborden van Nienoorders. De Kniphuisens waren uit Ostfriesland afkomstig en er kwam dan ook een herenbank op hoog niveau, een empore.Leek nadert met de uitbreidingswijk Nienoordsrand en even noordelijker ligt de A7, maar in Midwolde is het voornamelijk landelijke rust. De bebouwing is op enkele boerderijen na vrij kleinschalig en eenvoudig. Bij de westelijke entree staat een blokvormige woning uit de vernieuwingstijd van kort na 1900, voorzien van een opvallend front met een door een doorschietend dak beschermd balkon. Aan Hoofdstraat 124 ligt een Oldambtster boerderij uit omstreeks 1880 van een harmonieuze eenvoud. Tegenover de kerk staat een oudere kop-rompboerderij en aan de andere zijde het in 1928 gebouwde Theehuis in beheerst expressieve vormen.

Molenrij is een buurschap die ouder is dan de andere buurschappen in het noorden van De Marne. Zijn dat arbeidersbuurten, ontstaan na het inpolderen van de kweldergebieden, Molenrij ligt op een oude kwelderwal die tot dijk is verhoogd. Er zullen aan de middeleeuwse zeedijk wat huizen hebben gestaan, maar er was voor de 18e eeuw geen sprake van buurtvorming. De naam komt pas in 1846 voor het eerst voor. De plek was goed over water ontsloten via het Molenrijgstermaar, dat in de buurschap het karakter van een haven kreeg en ook wel de haven van Kloosterburen is genoemd.Het is ongetwijfeld de reden geweest dat hier molens zijn gesticht, het werd een bedrijvige buurt. In 1543 wordt hier voor het eerst een molen vermeld en in 1628 komt een standerdmolen in de bronnen voor. Deze is pas in 1789 vervangen door een klein zeskantig exemplaar, dat een eeuw later op zijn beurt weer vervangen is door de achtkante stellingmolen Windlust. Deze ging in 1955 door brand verloren. Het was de laatste in een rij van drie molens. Want intussen was er een tweede gekomen en in 1818 werd aan het einde van de Haven een pelmolen, later ook korenmolen, opgericht, maar deze is in 1901 gesloopt.Musschenga begon in het begin van de 19de eeuw op zijn boerderij een cichoreifabriek, een bedrijf dat in 1839 naar Kruisweg is verplaatst. Bovendien heeft Molenrij bekendheid gekregen door de Marne mosterd die hier werd vervaardigd. Een zijweggetje heet het Mosterdpad. Molenrij is niet zomaar een buurschap; het gemeentebestuur van Kloosterburen heeft tot 1882 vergaderd in de herberg, het huidige café-restaurant ’t Korensant, met een volledige verdieping het kloekste gebouw van de buurt. Aan de hoofdstraat, de H. van Cappenbergweg, staan verder voornamelijk in de breedte liggende woningen uit de tweede helft van de 19de eeuw met hier en daar een jonger exemplaar.

Munnekemoer is een kanaaldorp dat is ontstaan na verlenging van 1856 tot 1858 van het Ter Apelkanaal tot voorbij Munnekemoer. In het noorden, waar Munnekemoer overgaat in Barnfair, is het Haren-Rütenbrock Kanal op het Ter Apelkanaal aangesloten. In het noorden is door deze kanalen een soort schiereiland gevormd dat door een viaduct, een brug en twee sluizen wordt omringd. Het viaduct in de N366 vanaf Stadskanaal over het Ter Apelkanaal richting Duitsland is recent vernieuwd. De brug over het Haren-Rütenbrock Kanal is een hefbrug met vier pylonen die uit de jaren dertig zal stammen. Aan weerszijden van de brug zijn twee stalen rolpalen geplaatst om met jaaglijnen de bocht beter te kunnen nemen.In het noorden ligt het Achtste Verlaat in het kanaal, een schutsluis met een sluiskom met afgeronde hoeken. De sluiswachterswoning, Munnekemoer Oost 4, is een uit ongeveer 1870 daterende hoge woning met krimpen en zijvensters voor het uitzicht over het kanaal. De vensters kregen kepervormige wenkbrauwen van pleister en in de geveltop is een reliëfsteen met het stadswapen van Groningen aangebracht, afkomstig van het in 1874 gesloopte waaggebouw op de Grote Markt. Bij de monding van het Haren-Rütenbrock Kanal kwam ook een schutsluis, eveneens met een kom met afgeronde hoeken. Aan de Rütenbrockerweg 2 staat een café in mengstijl van omstreeks 1885 met latere uitbreidingen. Verderop ligt het voormalige douanekantoor, een L-vormig laag bouwwerk van omstreeks 1925 met expressief metselwerk in rood en bruin en een keramische gevelplaat met Nederlandsche Douane. Hier liggen nog twee kazematten uit 1939, van bescheiden formaat en van het type stekelvarken.Aan weerszijden van het Ter Apelkanaal staan voornamelijk arbeidershuizen uit de eerste helft van de 20e eeuw, maar er is ook wat volkswoningbouw van vlak na de oorlog. Bij het viaduct is de bebouwing enigszins verdicht en daar staat op Munnekemoer Oost 11 een voormalige winkel, met expressieve pilasters tussen de etalages en de portiek.

Muntendam is een wegdorp, ontstaan op een dekzandrug te midden van de venen. Het komt in 1391 al als Muntendam in de bronnen voor. De naam dankt het aan een dam in de Munte, waarvan de Munter Ee een restant is. Het dorp heeft eeuwenlang geïsoleerd gelegen, totdat het over water ontsloten werd door het tussen 1628 en 1637 gegraven Muntendammerdiep vanaf het Winschoterdiep bij Zuidbroek. Het kanaal was bedoeld voor de ontwatering van de venen, maar werd voor het vervoer van turf van groot belang. Vanaf 1649 werd het kanaal doorgetrokken naar het oosten via het Meedenerdiep en vervolgens via het Westerdiep naar Veendam.Veendam kreeg pas in de 19de eeuw vorm als nederzetting met lintbebouwing op de dekzandrug, daarvoor voeren de turfschepen door de kanalen langs Muntendam. In 1820 scheidde de buurt zich als dorp af van Zuidbroek. De beschikbaarheid van turf werd de voorwaarde voor bedrijvigheid in het dorp. In 1840 werd er de eerste aardappelmeelfabriek van Groningen gesticht en in 1848 kwam aan Het Loeg de wagenmakerij van Otten, later bouwer van caravans. Aan de oostzijde van het diep werd in 1887 de steenfabriek van Dieters gesticht, later Holthuis geheten, met vlak daarbij ook kalkovens. Bovendien waren veel inwoners betrokken bij de ambulante handel, wat de Muntendammers de naam heeft gegeven van een vrijgevochten volk met grote gemeenschapszin.De kerk is in 1840-’41 gesticht aan het midden van de Kerkstraat. Het is een eenvoudige rechtgesloten zaalkerk met muren die door lisenen zijn geleed en die rondboogvensters bevatten. De voorgevel heeft een neoclassicistisch omlijste ingangspartij en boven op de gevel staat een kleine dakruiter. Achter de kerk ligt een ruim kerkhof dat aan het eind van de 19de eeuw als algemene begraafplaats verdiept is tot bij het Meedenerdiep. De pastorie is een voornaam middengangshuis met portiek en uitgebouwde middenpartij uit omstreeks 1890.In 1923 is aan de Nieuweweg door de gereformeerden een klein zaalkerkje met de naam Immanuel gebouwd. Het gebouw is later door hervormden in gebruik genomen. Een derde kerk, Rehoboth, werd in 1895 in de Kerkstraat gesticht door de baptisten. Het gebouw is in 1915 aan de voorzijde verlengd en kreeg toen een nieuwe gevel en een finke en opengewerkte geveltoren met een ingesnoerde spits met overstek.De Schaive Klabbe is een ophaalbrug uit 1940 met een enkelvoudige piloon en een balans die met een juk de weerszijden van het brugdek met kabels omhoog kan trekken. Bij de brug staat café Het Oude Gemeentehuis, waar mogelijk voorheen is vergaderd. Het (voormalige) gemeentehuis in de Kerkstraat is een in 1917 verbouwde notariswoning die een decoratieve trapgevel in neorenaissancestijl kreeg naar ontwerp van gemeentearchitect J. Schendel.Aan Het Loeg staan noordelijk vrijstaande woningen uit het eind van de 19de en het begin van de 20e eeuw, waaronder enkele villa’s.De bebouwing aan de centrum-zijde is compacter. Aan de Kerkstraat zijn voornamelijk vrijstaande middenstandshuizen en enkele arbeiderswoningen te vinden. In het centrum liggen de panden dicht bij elkaar. Opvallend zijn het expressionistisch-kubistisch café De Munte en het oude raadhuis. Winkels zijn hier en daar in voormalige woonhuizen ondergebracht, maar er staan ook nieuwe winkels van allerlei snit. Dit beeld wordt aan het begin van de Middenweg voortgezet. Ten zuidwesten en noordoosten van deze as in het dorp zijn na de oorlog de uitbreidingen gekomen.De wegen aan weerszijden van het Muntendammerdiep liggen op dijken. Op de hoek bij de Schaive Klabbe staat de directeurswoning van de steenfabriek uit circa 1905. Van de bedrijfsgebouwen resteert bijna niets. Aan de westzijde van het diep ligt de kanaalbuurt Tussenklappen met een bebouwing van eerst representatieve woningen en daarna van monumentale boerderijen van het Oldambtster type.Vooral de uit 1851 daterende Kloosterploats en De Munte, beide met twee zaadzolders, zijn met hun royale tuinen indrukwekkend. Bij de boerderijen ligt een houten ophaalbrug over het diep. Even verder op nummer 19 staat de Janna Jellinahoeve met een expressionistisch villa-voorhuis uit 1930.

Mussel is een randveenontginningsnederzetting die in de 19de eeuw is ontstaan. Mussel betekent moerassig land. Het langgerekte Mussel ligt op een zandrug, vanwaar de omliggende hoogvenen werden ontgonnen. Aan weerszijden van de Musselweg, de hoofdontginningsas van noord naar zuid, is aan de kavels te zien dat de ontginningen in verschillende richtingen plaatsvonden. Ten oosten van Mussel liggen de bescheiden resten van de Mussel Aa, het riviertje dat vanuit de Barger Venen in Drenthe naar het noorden en langs Mussel stroomde en zich veel noordelijker verenigde met de Ruiten Aa. Later is vanaf het Stadskanaal, oostelijk van de Mussel Aa, het Mussel-Aa kanaal gegraven. Aan de ontginningswegen staan verspreid, maar hier en daar ook compact, buurtjes van boerderijen, keuterijen en arbeiderswoningen.Bij de samenkomst van de Onderste Veenweg en de Zandtangerweg bij de Musselweg heeft enige komvorming plaatsgevonden. De wegen zijn bebouwd met vrijstaande arbeiders- en burgerwoningen die grotendeels uit de eerste helft van de 20e eeuw dateren. Aan de tussenstraten is na de oorlog nogal wat nieuwbouw gekomen, waaronder vrij veel volkshuisvesting. Aan de Musselweg, waar ook enkele voorzieningen zijn die op winkels lijken, vallen drie gekoppelde woningen uit de jaren zeventig met geveltoppen in een soort vakwerk op. Naast nummer 58 staat de werkplaats van een voormalige wagenmakerij en op 41 vinden we de horecavoorziening.In de kom staan drie kerken. De hervormde is een van omstreeks 1952 daterende traditionalistische zaalkerk met een zadeldak tussen topgevels en een dakruiter. De gereformeerde kerk vrijgemaakt is iets jonger en eveneens traditionalistisch, maar dan met een schildkap en voorzien van een voorbouw met entree. De pastorie aan de Musselweg 68 is een woning in baksteenexpressionisme van omstreeks 1930. De christelijk gereformeerde kerk van 1975 bestaat uit een kerkzaal met een scherpe kap met glaspuien in de geveltoppen en een aangebouwde, plat afgedekte zijbeuk voor de bijruimten.

Musselkanaal is een kanaaldorp dat vanaf 1819 is ontstaan, nadat het Stadskanaal naar het zuidoosten kon worden verlengd. De defnitieve grens tussen Groningen en Drenthe werd in deze contreien pas in 1817 vastgesteld. Hierin kwam een hoek en daardoor moest het kanaal parallel aan de grens twee bochten krijgen, de Eerste (onder het latere Musselkanaal) en de Tweede Afdraai (bij Jipsingboermussel). Aanvankelijk werd alleen op de parallel aan het kanaal gelegen zandrug gebouwd, De Horsten in het noordoosten, een streek die nog steeds een agrarisch karakter bezit.Na de helft van de 19de eeuw begon zich zuidelijker aan het kanaal bij de IJzeren Klap bebouwing te concentreren. Hier en noordelijker rond het Havenplein zijn de winkelfuncties ontwikkeld en kwamen recent de eerste hoogbouwappartementen tot stand. De commerciële functies zijn vooral aan de oostzijde te vinden. Langs het kanaal zijn ononderbroken linten van vrijstaande bebouwing ontstaan, op de westelijke oever voornamelijk woonhuizen, dikwijls in streekjes arbeiders- en burgerwoningen en villa’s gegroepeerd.In het kanaal liggen twee schutsluizen, beide met dubbele kolk. Aan de kant van Stadskanaal het 4de Verlaat, dat ook wel het eerste Mussel- of het Sasverlaat wordt genoemd met op Schoolstraat 104 een in 1851 gebouwde sluiswachterswoning die in 1917 is verdubbeld. Centraler in het dorp ligt het 5de Verlaat of het 2de Musselverlaat met een stalen voetgangersbrug en een fraaie sluiswachterswoning op Sluisstraat 149.De hervormde kerk (Markstraat 12) werd in 1879 gesticht, een dwarsgeplaatste zaalkerk met een voorbouw met daarop een geveltoren. Ernaast ligt de toegang tot een ruime begraafplaats met interessante grafmonumenten. De eerste r.k. Sint-Antoniuskerk verrees in 1905 aan de andere kant van het dorp, op Sluisstraat 77. Het gebouw is in 1927 grotendeels vervangen en vergroot tot een neogotische, driebeukige kerk met robuuste toren. De gereformeerde kerk kwam in 1914 aan de Markstraat 44, een gebouw met een T-vormige plattegrond en een slanke geveltoren.