Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Lageland is een langgerekt wegdorp dat in de loop van de 19de eeuw is ontstaan toen de waterbeheersing in de laag liggende polders veeteelt en zelfs akkerbouw mogelijk maakte.De naam Lageland werd en wordt ook wel gegeven aan het hele gebied ten zuidoosten van het Damsterdiep tot de zandrug met de wolddorpen van Harkstede tot Siddeburen. Dit in tegenstelling tot het Hogeland ten noordwesten van het Damsterdiep.Het ongeveer vier kilometer lange dorp met zeer losse bebouwing aan weerszijden van de Hamweg wordt in het midden doorsneden door het in 1659 op last van Ozebrand Rengers gegraven Slochterdiep, dat aanvankelijk ook wel Rengersdiep werd genoemd. Hierover ligt de IJzeren Klap, een ophaalbrug met een geklonken hameipoort en balansarmen die onderling met vakwerk zijn verbonden. Het café bij de brug, genoemd naar de brug, is een gepleisterd complex van bescheiden vleugels met een uitbouw van een soort erker. Hiertegenover ligt de grote ijsbaan, die bekend is vanwege belangrijke wedstrijden in het verleden.Aan het Slochterdiep liggen enkele boerderijen; op nummer 1 een kop-romp uit circa 1925 en op 3 een gave Oldambtster boerderij uit ongeveer 1885. De Hamweg wordt omzoomd door zeer losse bebouwing van bescheiden woningen en boerderijen. In het noorden zijn het veelal al dan niet vernieuwde arbeidershuizen van het krimptype, maar er is ook enige nieuwbouw tot stand gekomen. In het zuiden, het heet er Hamweg Harkstede, vormen de arbeiderswoningen eenzelfde beeld, maar er staan ook wat boerderijen. Een gave Oldambtster ligt op 106 en even verder staat een ooit fraai, maar nu vervallen exemplaar in een formaat tussen een keuterij en een boerderij in.De polder ten westen van het dorp heeft ook de naam Lageland gekregen. Hierin staan verspreid nabij het in 1876 gegraven Eemskanaal nog enige boerenbedrijven. Ten noordwesten van het dorp ligt een grote productielocatie voor aardgas.

Aalsum, Lammerburen en Electra zijn op korte afstand van elkaar gelegen buurschappen aan de noordoostelijke rand van Humsterland, bij het Reitdiep. Ze hebben verschillende historische achtergronden. Aalsum is als huiswierde de oudste, in de middeleeuwen ontstaan nabij de zee die hier met brede slenken diep in het land sneed. Lammerburen is een buurt van enkele boerderijen achter de Hoge Dijk uit het einde van de 16e eeuw en Electra bestaat uit in 1920-’21 tot stand gebrachte waterstaatkundige werken. Een wierde, dijken en een gemaal met sluis laten in dit fascinerende gebied allerlei oplossingen zien om het water te beheersen.Aalsum heeft een wierde die voor driekwart is afgegraven. Er staan twee kop-hals-rompboerderijen, waarvan een met een geleed voorhuis en meer westelijk een arbeiderswoning met een lang woonhuisgedeelte en korte schuur, met de schuren richting de verdwenen ossenweg. Even westelijker ligt de Holmsterheerd, een boerderij met een dubbelbeukig, onderkelderd, dwars voorhuis en schuren, een monumentaal complex dat uit het midden van de 19de eeuw dateert. In Lammerburen ligt tegen de dijk een grote kop-rompboerderij uit ongeveer 1870 met een onderkelderd dwars voorhuis en in de krimp van de schuur een ingebouwd hoog woongedeelte. Aan de andere kant van de dijkcoupure staat een kop-hals-rompboerderij met een blokvormig voorhuis.Bij Electra ligt aan de zijde van Lammerburen een groepje huizen. De indrukwekkende waterstaatkundige werken hebben bij de uitmonding van de Kommerzijlsterrijt in het Reitdiep twee eilanden doen ontstaan. Op het grootste rijst het gemaal De Waterwolf op. Dit in 1921 gebouwde gemaal is een van de grootste van het land en regelt de ontwatering van Hunsingo, Westerkwartier en de kop van Drenthe. De huidige vijf pompen kunnen 4500 kubieke meter water per minuut uitslaan. Bij de aanleg zijn enkele dienstwoningen, een lange vaste brug en in en over het Reitdiep een smalle schutsluis en klapbrug gebouwd.

Laskwerd was een wierde ten zuiden van Appingedam die het niet tot dorp heeft gebracht. De wierde, die tussen de Woldweg-Tolweg en de oude waterloop De Groeve lag, is aan het begin van de 20e eeuw zelfs helemaal afgegraven om de aarde te gelde te maken voor de bemesting van schrale gronden. Er wordt verondersteld dat de naam, die al uit de vroegmiddeleeuwse wierdentijd stamt, afgeleid is van de waterplant lis (liask), omdat de wierde vlak ten noorden van het laaggelegen Schildmeer lag. Laskwerd is nu een agrarische buurt met enkele verspreidliggende boerderijen. Nabij De Groeve staat een boerderij met de naam Laskwerd.De zuidelijke uitloper van de bebouwing van Appingedam aan de Tolweg, die in 1876 na het graven van het Eemskanaal van de stad werd afgesneden, kan ook tot de buurschap Laskwerd worden gerekend. Er staan vooral aan de westzijde enkele boerderijen en aan weerszijden woningen, waaronder aan het verlengde van de Tolweg, de Blokstad, een compact rijtje arbeiderswoningen.De Olinger Koloniemolen op de westoever van de Groeve, die voor de bemaling van de Olingerpolder zorgt en daardoor eigenlijk bij de buurschap Oling hoort, wordt gewoonlijk tot Laskwerd gerekend. In 1821 was er al een poldermolen gebouwd, maar die ging in vlammen op. De meteen hierna in 1900 heropgerichte molen is een rietgedekte achtkante bovenkruier op veldmuren die voorzien zijn van een vijzel. De molen, gebouwd door J. Rietema naar plannen van J. Wiertsema, is landschappelijk fraai gelegen. Aan De Groeve staat het gemaaltje De Nijverheid voor de polder Nijverheid Laskwerd en op de overgang van De Groeve naar het Eemskanaal is de schutsluis De Groeve Zuid aangelegd, die vooral wordt gebruikt door waterrecreanten die naar het Schildmeer varen. Daar staat aan het Eemskanaal een modern wachterspaviljoen.

Laude is een esbuurschap ten zuiden van Sellingen. Zij was oorspronkelijk een van de drie markes van het kerspel Sellingen met gezamenlijk grondgebied van de participerende boeren. Maar de marke is in 1865 ontbonden en de landerijen zijn onder de deelnemende boeren verdeeld. Het is een kenmerkende agrarische nederzetting met een vrij losse bebouwing. De N976 van Ter Apel naar Sellingen en verder naar het noorden snijdt nogal onbarmhartig door de buurschap. De weg is belangrijk voor de ontsluiting, maar daardoor is de vrij gave esstructuur lastig te herkennen. Ten oosten ligt kampeerterrein De Slangenborg. Daar is in 1943 een kamp gesticht voor de Nederlandse Arbeidsdienst. Na de oorlog zijn de barakken opgeruimd.De voormalige zuivelfabriek ‘Sellingen & Omstreken’ domineert de buurschap en is tussen de bospercelen door van verre herkenbaar aan de schoorsteenpijp. Het thans voor andere doeleinden in gebruik zijnde fabriekscomplex in kubistische vormen dateert uit 1937, maar de stichting was veel eerder, in 1898. De fabriek legde zich toe op de kaasbereiding en was in 1961 de eerste die kunststof mallen ging gebruiken. Nadat vanaf 1976 geen kaas meer werd bereid ging het maken van mallen eerst nog door, maar deze activiteit is spoedig verplaatst naar Ter Apel.Er staan indrukwekkende boerderijen. Ter Walslage aan de Ter Apelstraat 28 is een Westerwoldse boerderij met een Friese schuur uit de 19de eeuw, met een voorhuis dat nog uit de 18e eeuw kan dateren. Ook nummer 23 is een Westerwoldse boerderij met Friese schuur die uit circa 1890 dateert en 20 is een Oldambtster boerderij met stookhut uit 1906 met in het front siermetselwerk en in het geveltopje een leeuwenkop. Vlakbij de fabriek staat op 12 een Oldambtster met voorhuis en erker die van omstreeks 1910 zal dateren. Aan de Laudemarkeweg 1 vinden we een Oldambtster en aan de Oostkamperweg 3 een Westerwoldse boerderij, beide gebouwd omstreeks 1890.

Laudermarke is een langgerekte wegbuurschap, ontstaan aan het begin van de 19de eeuw, toen arme Duitse kolonisten naar de woeste gronden trokken om ze te ontginnen. De buurschap ligt vrij ver ten zuidoosten van Laude, waaraan het zijn naam te danken heeft en een kilometer verwijderd van de Duitse grens. De naam doet veronderstellen dat Laudermarke is ontstaan op de markelanderijen van Laude, maar het is een jonge ontginningsnederzetting. Langs de Veenweg en de Nieuwe Veenweg vormde zich een roomskatholieke gemeenschap. Deze heeft zich geen kerk kunnen veroorloven, maar men heeft aan de Veenweg wel religiosa geplaatst. Er staan veldkapellen, de ene met een Lourdesgrot met Maria en Bernadette en de andere met een crucifx, beide van omstreeks 1925. Op de hoek van de Roelagerweg staat een gebouw met expressionistische detailleringen dat mogelijk als lagere school is gesticht.Bij Laudermarke heeft archeoloog A.E. van Giffen in 1932 kringgreppelgraven uit de late ijzertijd, van omstreeks 300 voor Christus, blootgelegd. In het kader van de werkverschaffng kreeg hij hulp van arbeiders. Het bleek een omvangrijke necropool te zijn met een grote hoeveelheid bijzettingen. Er zijn zelfs sporen van grafgebouwtjes gevonden.Aan de Veenweg, de Nieuwe Veenweg en de Roelagerweg staan interessante boerderijen. De oudste en opmerkelijkste staat aan Veenweg 41, een uiterst zeldzame hallenhuisboerderij met een middenlangsdeel. Het is mogelijk oorspronkelijk een los hoes waarbij later een brandmuur tussen schuur en woning is aangebracht. De achtermuur bevat ingemetselde balken die op vakwerk lijken. De latei boven de schuurdeur bevat de spreuk: ‘O Gott bewahre dieses Haus. Errichtet in Jahre 1818 de 24 July’. Veenweg 52 dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw en is een boerderij met een inpandig woonhuis met daarnaast in de voorgevel de baanderdeur. De andere boerderijen zijn ook van het laatste type, maar verder staan aan de Laudermarker wegen ook stelp-achtigen en kleine Oldambtster boerderijen.

Lauwersoog is het jongste dorp van Groningen. Jong omdat het pas na de afsluiting van de Lauwerszee in 1969 is ontstaan. Hoewel het geen kerk heeft, beschouwen we het toch als een dorp en niet als een buurschap, omdat het een aantal belangrijke voorzieningen heeft.Na de watersnoodramp van 1953 is er vanuit de provincies Groningen en Friesland op aangedrongen de afsluiting van de Lauwerszee deel uit te laten maken van het Deltaplan. Na veel druk is in 1966 begonnen aan het werk dat drie jaar later werd afgerond. In de dijk vormen de spuisluizen ten westen van de nederzetting en haven markante elementen.Het deels drooggevallen gebied met een slenkenstructuur heeft een aantal bestemmingen gekregen; landbouw, recreatie, militair oefenterrein en de belangrijkste: natuur.Op het voormalige werkeiland zijn de haven en het dorp Lauwersoog ontwikkeld. De naam is een combinatie van het riviertje de Lauwers en oog, dat eiland betekent. In Lauwersoog zijn allerlei functies geconcentreerd, maritieme activiteiten die van Oostmahorn en Zoutkamp zijn overgenomen. De veerdienst naar Schiermonnikoog heeft er een terminal, er is een haven – in 1986 uitgebreid – voor vissers uit Nederland, voornamelijk uit Urk en het buitenland (Denemarken) en de reddingsdienst is er gekomen.Geleidelijk is Lauwersoog een plaats voor (dag)recreatie geworden met een recreatiehaven, een camping, het recreatieoord Robbenoort met bungalows en het natuurdorp Suyderoogh. Van de gebieden rond het Lauwersmeer is in 2003 ongeveer 6000 hectare aangewezen als Nationaal Park. Het nodigt uit tot natuurrecreatie in contrast met de eilandrecreatie die hier passeert en die een nogal wezensvreemde parkeergarage tot gevolg heeft gehad. Aan de haven zijn naast de afslag een aantal visverwerkende bedrijven gevestigd. Lauwersoog is door deze ontwikkelingen een zeer gevarieerd dorp geworden.

Lauwerzijl is een jong wegdorp, ontstaan nadat de Nieuwe Ruigezandsterpolder in 1877 was bedijkt. De polder van 365 hectare was eigendom van de stad Groningen die er zeven boerderijen liet bouwen, vijf aan de Stadsweg en twee aan de Nittersweg. Hoewel de bezittingen van de Stad intussen zijn uitgepond, ligt de lintbebouwing van Lauwerzijl nog steeds aan weerszijden van de Stadsweg. Aan de zuidoostzijde van het dorp stroomt de Lauwers die hier Munnekezijlsterried heet. Deze rivier gaat richting Reitdiep, om vervolgens ongeveer twee kilometer lang parallel aan dit Reitdiep richting Zoutkamp te lopen en pas via de Zoutkamperril in de voormalige Lauwerszee uit te monden. De waterstaatkundige situatie is hier dikwijls gewijzigd.Lauwerzijl ontwikkelde zich geleidelijk tot dorp. De zijl, de Buitensluis die ongeveer honderd meter zuidwestelijk van de huidige brug lag, was al tijdens de bouw van de eerste huizen buiten gebruik en is intussen verdwenen.Voor de boerderijen waren veel arbeiders nodig en de Stad stelde goedkope grond ter beschikking om ze te lokken. De eerste die zich hier in 1879 vestigde was een voerman. Hij dreef met zijn vrouw ook een café met een winkeltje.Kinderen gingen aanvankelijk in Kommerzijl of Munnekezijl naar school. Voor catechisatie stichtte de gereformeerde kerk van Munnekezijl een lokaal in Lauwerzijl. In 1922 kon een christelijke school worden gebouwd, maar een kerk heeft Lauwerzijl nooit gekregen. Aan de Stadsweg in de dorpskom liggen voornamelijk arbeiderswoningen, waarvan weinig uit de begintijd van de dorpsgeschiedenis. Er staat relatief veel volkshuisvesting uit de periode van omstreeks 1950. Bij de brug ligt La Vicke, een fraaie Oldambtster boerderij uit omstreeks 1885. Het bouwwerk heeft een apart zomerhuisje. Bij de in 2003 afgeronde herinrichting, waarbij een rondweg om het dorp is gelegd, zijn aan de nu rustige Stadsweg 80 fruitbomen geplant, terwijl de aanwonenden er ook nog eens 40 plantten.

Het wierdedorp Leegkerk is waarschijnlijk in de vroege middeleeuwen ontstaan in het lage vruchtbare kleigebied ten noorden van de hoge uitloper van de Hondsrug waarop Hoogkerk ontstond. In de middeleeuwen komt het voor als Legakerke, ofwel lage kerk. Om hier met enige zekerheid voor lijf, have en goed te kunnen boeren werd een wierde opgeworpen. Het klein gebleven dorp was ontsloten door het iets westelijker gelegen Aduarderdiep en het Reitdiep. Buiten de kerkterp en verspreid in het land liggende boerderijen, hoort een deel van de lintbebouwing van vrijstaande huizen aan de Leegeweg ook bij het dorp.De in de eerste helft van de 13e eeuw gebouwde romano-gotische dorpskerk is een eenbeukig bouwwerk met een vijfzijdig gesloten koor en een aardige 18de-eeuwse dakruiter met een hoge uivormige spits. De westelijke gevel en het aan deze zijde aansluitende gedeelte van de noordmuur zijn het meest oorspronkelijk, met siernissen en vensters met kraalprofelen in de dagkanten. Het andere muurwerk is van een kennelijk ingrijpende reparatie die omstreeks 1520 heeft plaatsgehad.De kerk is niet alleen; er staan twee boerderijen bij. Onmiddellijk ten oosten van het kerkhof staat een kop-rompboerderij met een gepleisterd voorhuis en aan de overzijde van de Leegeweg een boerderij met een voorhuis dat bestaat uit twee haaks op elkaar staande vleugels uit circa 1905. Verderop aan deze weg, dichtbij het Aduarderdiep is een boerderij met een blokvormig voorhuis uit ongeveer 1900 te vinden. Aan de in noordelijke richting lopende Zijlvesterweg is een appartementencomplex in de vorm van een kop-hals-rompboerderij gebouwd en even verder staat de boerderij Gravenburg, een fraaie kop-hals-romp uit ongeveer 1925 met expressionistische aspecten in een traditionele hoofdvorm.Bij de kleine buurschap Slaperstil, bestaande uit enige boerderijen en huizen bij de kruising van de Zijlvesterweg met de Friesestraatweg staat poldermolen De Jonge Held, een rietgedekte bovenkruier op veldmuren, die in 1829 is gebouwd.

Leek is een relatief jong kanaaldorp, in het begin van de 16e eeuw gesticht. Op de noordelijker liggende zandrug was na kolonisatie vanaf het begin van de 11e eeuw het Vredewold ontstaan, met de reeks dorpen van Marum tot Tolbert en verder tot Oostwold. Hoofdeling Wigbold van Ewsum uit Middelstum vestigde zich, met de bedoeling de venen in de omgeving te ontginnen, in 1508 in Marum. Hij trok ruim tien jaar later verder naar Tolbert om in 1525 ten zuiden van Midwolde zijn nieuwe oord, de borg Nienoord te bouwen. Wigbold van Ewsum pakte de vervening groots aan. Vanaf 1554 liet hij het Leekster Hoofddiep graven, een kanaal om de venen ten zuidwesten van zijn borg te kunnen ontginnen. In 1560 was het werk al vijf kilometer gevorderd tot bij de plek waar Zevenhuizen zou ontstaan. Bij de brug over het kanaal in de buurt van het oude stroompje de Leecke, even ten zuidoosten van de borg, groeide een nederzetting met een haven: Leek. Het was een geweldige investering om dit eerste veenkoloniale kanaal van Groningen met de noodzakelijke voorzieningen van sluizen en bruggen te graven. Het ging de mogelijkheden van heren van Nienoord bijna te boven. Ze hadden met de groeiende stad Groningen weliswaar een aantrekkelijk afzetgebied voor de turf, maar door de steeds weer oplaaiende strijd om Groningen stokte de afzet aan het eind van de 16e eeuw dikwijls. In 1592 werd een schans rond de strategisch liggende havennederzetting Leek opgeworpen. De adellijke ondernemers van Nienoord gingen failliet. Ze zetten niettemin door en de ontginningen werden in de loop van de 17e eeuw winstgevend.Rond de haven vestigden zich arbeiders en andere betrokkenen bij de ontginningsactiviteiten. Ambachtslieden en neringdoenden volgden. In het midden van de 17e eeuw telde Leek een kleine honderd woningen, waarvoor de bewoners pacht aan de heer moesten afdragen, want alles was in bezit van de Ewsums. Er stonden een herberg en een doopsgezinde vermaning. De dorpskerk werd in 1660 gesticht door Anna van Ewsum. Het is een witgepleisterde zaalkerk. Op het schilddak staat een dakruiter, bekroond door een windvaan met het wapen van de familie van Ewsum. De kerk is in 1930 aan de westkant uitgebreid met een lagere vleugel. Het interieur bezit meubilair uit het midden van de 18e eeuw. Door het huwelijk van Anna van Ewsum met een telg uit het Oostfriese geslacht Van In- en Kniphuisen, kreeg deze familie het hier vanaf het eind van de 17e eeuw voor het zeggen, tot het eind van de 18e eeuw.De bebouwing langs het Hoofddiep bleef lang hoogst eenvoudig. De schansstructuur was tot in de 19de eeuw herkenbaar in de dorpsstructuur. Winkelcentrum De Liekeblom ligt op deze plaats. In 1811 werd Leek hoofdplaats van de gelijknamige gemeente en vanaf het midden van deze eeuw groeide het uit tot het grootste dorp van zuidelijk Westerkwartier. De haven is intussen gedempt en rond het kruispunt met de Tolberterstraat zijn de meeste panden tot winkels verbouwd. Hier en daar is wat nieuwbouw gekomen en in de Tolberterstraat staat de in 1908 in een overgangsstijl gebouwde gereformeerde kerk met geveltoren. In de S. Leviestraat staat een herinnering aan de kleine joodse gemeenschap, een schooltje uit de 19de eeuw. De dorpsuitbreidingen hebben vooral in westelijke richting plaatsgevonden en nabij de autosnelweg zijn uitgestrekte bedrijfsterreinen gekomen.De in 1525 gestichte borg Nienoord ligt ten noorden van de dorpskern in een uitgebreid parkgebied. Het is verschillende keren fink verbouwd, de laatste keer na een brand in 1884. Toen heeft het gebouw in opdracht van de nieuwe bewoner Van Panhuis een metamorfose ondergaan. Het kreeg met overdadig sierpleister een neorenaissance uiterlijk. De fraai gebeeldhouwde poort is in 1708 als toegang naar het omgrachte borgterrein geplaatst. De 18de-eeuwse tuinkoepel is inwendig als schelpengrot behandeld. De bijgebouwen zijn als Nationaal Rijtuigmuseum ingericht.

Leens is een wierdedorp. De oude kern is een rechthoekige wierde waarop omstreeks 1100 de Petruskerk is gebouwd. Ten oosten daarvan lagen nog de ‘hoge Leenster wierden’ die al in 1828 en 1830 op initiatief van de schoolmeester zijn onderzocht en die in het begin van de 20e eeuw zijn afgegraven. Het is niet precies bekend wanneer Leens is ontstaan, de tot nu toe vroegst gevonden sporen van bewoning dateren uit de 9de eeuw. In de bronnen komt het dorp in 1381 voor het eerst voor en het heet dan Lydenze. In de naam zit de stam ‘Lede’, wat dorp aan een waterloop betekent. Ten zuiden van de wierde heeft een intussen gedempte haven gelegen, maar van een waterloop is geen spoor meer. Ruim ten zuiden van het dorp ligt het jonge Hunsingokanaal dat om het gebied rond de borg Verhildersum in noordelijke richting buigt en vervolgens in oostelijke richting verder loopt als Hoornse Vaart.Leens heeft een karakteristieke, ongebruikelijke structuur. De wierde met kerk, kerkhof en randbebouwing ligt niet in het midden van het dorp, maar is door latere ontwikkelingen aan de westelijke marge komen te liggen. De dorpsontwikkeling heeft zich afgespeeld langs de as Hoofdstraat-Valge in oostelijke richting. In de 20e eeuw is het dorp vooral ten zuiden van deze as uitgebreid.Aan de westzijde van de wierde rijst de aan Sint-Petrus gewijde dorpskerk op. Zij is omstreeks 1100 van tufsteen gebouwd. Toen een eeuw later het dwarsschip werd toegevoegd was de techniek van het bakken van steen uit klei al in de kuststreken doorgedrongen. Deze en latere wijzigingen en reparaties hebben het muurwerk, mede door de vensters uit verschillende perioden, tot een spannend historisch tapijt van tuf- en baksteen gemaakt. Inwendig heeft het koor nog een tufstenen gewelf uit de bouwtijd, de andere meloenvormige gewelven dateren uit de 13e eeuw.Van de rijke inventaris is het Hinsz-orgel met prachtig snijwerk (1734) het hoogtepunt. Een baken voor de zeevaart was de kerktoren, een 13de-eeuwse zadeldaktoren, die in 1863 grotendeels vervangen is door de huidige met ingesnoerde spits. Op het vrijwel geruimde kerkhof staan nog enkele grafmonumenten. De sfeervolle bebouwing hieromheen is bescheiden van formaat, met uitzondering van de gepleisterde pastorie uit 1870.De aaneengesloten bebouwing in de kern van de Hoofdstraat, waaronder een pand in kubistisch baksteenexpressionisme, laat levendige onderlinge verspringingen zien en dateert voornamelijk uit de eerste helft van de 20e eeuw. Op de overgang naar en aan de Valge staan enkele reeksen oude dwarsgeplaatste dorpswoningen, vrijstaande burgerwoningen en villa’s uit het begin van de 20e eeuw. Bovendien zien we representatieve witgepleisterde woningen in de vernieuwingsstijl. Het mooiste exemplaar in deze stijl staat westelijk buiten de bebouwing, villa-boerderij Wester Houw uit 1908. Prachtige woningen in baksteenexpressionisme uit de periode rond 1930 zijn in de Jan Zijlmasingel te vinden. De meeste zijn ontworpen door architect Willem Reitsema, die in 1938 ook de muziekkoepel aan de H.N. Werkmansingel ontwierp.In de R. Ritzemastraat is in 1993 het nieuwe gemeentehuis van de gemeente De Marne gebouwd; het gemeentehuis van de vroegere gemeente Leens staat in Wehe. De architecten hebben zich laten inspireren door de Groninger boerderijschuur. Ze hebben de schuurvorm in tweeën geknipt en in verschillende hoogten uit elkaar geplaatst. Verderop in deze straat staat het station van de lokale spoorweg van Winsum naar Zoutkamp die van 1922 tot 1938 in gebruik is geweest.Ten oosten van de dorpskom ligt in een ruime landschappelijke setting de borg Verhildersum. De uit een brede gracht gebouwde borg bezit nog belangrijke resten van de 14de-eeuwse aanleg, maar is door allerlei veranderingen toch vooral 17de- en 18de-eeuws van karakter. Het voorterrein van de borg wordt gefankeerd door het voor exposities in gebruik zijnde koetshuis en het schathuis dat als restaurant wordt gebruikt. Met de vooral in barokke stijl ingerichte tuinen en museumboerderij Welgelegen vormt het een buitengewoon aantrekkelijk gebied.

Leermens is een radiaal wierdedorp dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan op een kwelderwal in het stroomgebied van de Fivel. Het komt voor het eerst in bronnen voor in 1041 en heet dan Lethermengi. Het heeft enige tijd betekenis gehad als gerechtsplaats van Fivelgo, maar wordt later in belang voorbijgestreefd door de sterker groeiende dorpen Loppersum en Middelstum. Via het Leermenstermaar heeft het goede verbindingen. Naar het zuiden naar het Damsterdiep en in noordelijke richting naar ’t Zand. Aan het begin van de 20e eeuw is het noordelijke derdepart van de wierde afgegraven. De radiale structuur en ook de ossenweg zijn goed bewaard gebleven.De kerk, gewijd aan Sint-Donatus, kent enkele bouwperioden. Het tufstenen schip is omstreeks 1100 gebouwd en aan het einde van de 12e eeuw is de tufstenen dwarsbeuk toegevoegd. Het excellent uitgevoerde romano-gotische, rechtgesloten koor verving omstreeks 1240 het romaanse koor. De westgevel met twee fanktorentjes werd in 1822 vervangen door een gevel met een dakruiter. Na brand in 1952 is dit gedeelte hersteld. Het interieur bevat veel bijzonderheden waarvan het restant van een stenen doxaal de belangrijkste is.De oudste bebouwing, voornamelijk uit de eerste helft van de 19de eeuw, staat bij de kerk. De naast de kerk staande woning met dwarspand, een voormalige smederij, dateert van 1775. Het woninkje tegenover de kerk met pront dak met hoekschoorstenen is uit de vroege 19de eeuw.Aan de Ossenlaan liggen een paar woningen en twee kleine boerderijen. De Wierdeweg bezit afwisseling: het uit 1906 stammende café, thans dorpshuis Aig’n Heerd, daar schuin tegenover de school uit 1863 met een gepleisterde en van pilasters voorziene gevel en even verder op de nummers 14 en 16 notabele woningen met middengang van ongeveer 1890 en 1880. De laatste was een pastorie. In de 19de eeuw breidde het dorp uitsluitend uit met losse lintbebouwing langs de Dieftilweg.

Lellens is in de vroege middeleeuwen ontstaan als wierdedorp met een rechthoekige structuur op een oeverwal nabij de Fivelstroom. Op de wierde stond wel een borg, die voor het eerst in 1495 in de bronnen voorkomt, maar geen kerk.In de 17e eeuw woonden leden van de familie Gruys op de borg. Zij hadden met de familie Clant uit Stedum de meeste stemmen in de rechtstoel van Stedum, Westeremden en Gasthuizen. In 1666 gingen ze een ruil van rechten aan, waardoor Lellens een eigen rechtstoel kreeg en er een zelfstandige kerk kon worden gesticht. Lellens was toen pas een dorp.Het is opmerkelijk dat de woningen voornamelijk aan de oostzijde en de boerderijen aan de westzijde zijn gebouwd. De kerk staat nagenoeg in het midden. Het is een eenvoudige, rechtgesloten zaalkerk met een zadeldak en aan beide zijden slechts twee rondboogvensters. Een iets uit het dak gebouwd geveltorentje, ingeleid door lisenen, wordt bekroond door een vierkante houten dakruiter. De kerk kwam in 1667 in opdracht van Hilbrandt Gruys en Geertruit Hoorenken, bewoners van de borg, tot stand. Het interieur bevat evenwichtig meubilair met een opmerkelijk groot bord met 64 kwartierwapens uit 1690 van het geslacht Gruys-Tamminga.Achter een fraaie oprijlaan ligt een van de schathuizen die na de sloop van de borg Huis te Lellens (1897) is gehandhaafd. Het is een eenvoudig, schilderachtig bouwwerk met een schilddak. Aan de Borgweg staat het armenhuis uit 1852, oorspronkelijk een rij van vier woningen onder een afgewolfde kap en met een waterput, nu in gebruik als twee woningen. Verder liggen hier enkele woningen die ook afgewolfde daken bezitten en een vriendelijk ritme opleveren. Aan de andere kant staat op nummer 23 een notabele woning uit 1868 met een middengang in neoclassicistische vormen. Ten noorden van Lellens ligt de buurschap Hemert met een paar grote boerderijen.

Lettelbert is een wegdorp op een zandrug dat in de middeleeuwen is ontstaan. De betekenis van de naam is kleine buurt. Het Lettelberterdiep, dat vanaf het Leekstermeer recht naar het noorden loopt, vormde een belangrijk onderdeel in de waterverbinding van de stad Groningen met westelijke streken. Nadat in 1656 het Hoendiep van Groningen naar Enumatil was gegraven, nam dit in betekenis af. Een paar honderd meter ten westen van de kerk heeft vanaf de 16e eeuw de Valkenborg van de familie Valcke gestaan, waar later onder meer de families Van In- en Kniphuisen en Wichers hebben gewoond. In 1755 is de borg afgebroken. De leeuw uit het wapen van Van In- en Kniphuisen siert de windwijzer op de kerk. De dorpskerk doet in haar eenvoud en door de nieuwe westelijke gevel niet middeleeuws aan. Oude sporen wijzen op de 13e eeuw, zoals die van rondboogvensters hoog in de noordgevel.Het opvallend korte schip is waarschijnlijk in de 17e eeuw aan de westzijde ingekort en in 1890 is de gevel met gladde, machinale steen vervangen. Om een toren te suggereren is onder de toen vernieuwde dakruiter een middenpartij uitgebouwd. Het in verhouding wel erg slanke torentje heeft ook nog eens een sterk ingesnoerde naaldspits. De zaalkerk is waarschijnlijk rechtgesloten geweest en kreeg in de 16e eeuw een ruim, vijfzijdig koor. Opvallend in de eenvoudig ingerichte kerk is de fraaie kleurstelling van het meubilair.Het langgerekte dorpslint is vrij los bebouwd met voornamelijk woningen, waarvan de meeste hun topgevels naar de weg hebben gericht, en enkele boerderijen. De Oldambtster boerderij Hoofdstraat 153 heeft een bijschuur en een stookhut, alles uit ongeveer 1860. Hij staat tussen een klein exemplaar van omstreeks 1890 en een middelgroot van rond 1910.Het keuterijtje van 176 heeft een hooiberg. Op 224 staat een school in expressieve vormen van omstreeks 1930 met een oudere meesterswoning.

Loppersum is in de vroege middeleeuwen ontstaan op een langgerekte handelswierde nabij de stroom van de Fivel. De Hoge- en Lagestraat zijn nog steeds herkenbaar als ruggengraat van de handelsnederzetting. Omstreeks 800 is de wierde aan de noordoostelijke zijde uitgebreid om een eerste kerk te kunnen bouwen. Loppersum ontwikkelde zich tot een groot dorp en het werd het kerkelijk en juridisch centrum van de wijde omgeving. Daarbij liepen kerkelijke en maatschappelijke zaken door elkaar. De proosdij van Loppersum keek bijvoorbeeld van 1640 tot 1824 ook toe op wegen en bruggen. In de late middeleeuwen werd het Loppersummermaar naar het Damsterdiep gegraven en naast de Lageweg kwam de opvaart van de Schipsloot als een soort haven tot bij de zool van de wierde. In de volgende eeuwen werd het dorp aan de zuidoostelijke kant uitgebreid met de parallel aan de hoofdas gelegde Middenstraat en Kruisweg.De aan Petrus en Paulus gewijde grote gotische kruiskerk dateert van de 13de tot de 16e eeuw. Na een brand is aan het begin van de 13e eeuw een eenbeukige tufstenen kerk gebouwd. De kloeke toren met zadeldak is uit de tweede helft van de 14e eeuw. In het derde kwart van de 13e eeuw is de kerk sterk vergroot. Het koor is vervangen door een transept en een nieuw koor, dat aan het einde van de 15e eeuw nogmaals werd vervangen. Toen zijn bovendien aan beide zijden diepe zijkapellen gebouwd. Omstreeks 1525 is de smalle zuidbeuk aan het schip toegevoegd. Van buiten is de kerk een boeiend complex van volumes en van binnen levert het een gevarieerde ruimte op die een rijkdom aan muur- en gewelfschilderingen en meubilair bevat.Ten zuiden van de kerk stond tot ongeveer 1780 de Aylkumaborg. Ten oosten staat aan Kerkpad 4 een eenlaags, vernieuwd pand dat via de ankers en een gevelsteen beweert uit 1562 te stammen. Aan de tot winkelstraat getransformeerde Hogestraat is niet veel oude bebouwing meer te vinden. Nummer 16 is een winkelpand uit het eind van de 19de eeuw. De hoek met de Kreupelstraat kreeg accent door een decoratief vormgegeven etalagehoek van de voormalige smederij. De compacte, bescheiden bebouwing is gevarieerd, waarin nummer 15 uit circa 1930 opvalt door de verticaal verwerkte dakpannen. Aan het begin van de Lagestraat staat café De Lopster Kroon, voorheen hotel Het Gemeentehuis. Het is een robuust gebouw van omstreeks 1830 dat verschillende malen is uitgebreid, mede omdat het tot 1925 tevens als raadhuis diende. Ertegenover ligt de uit 1913 daterende villa Maria Zuidven in mengstijl. Op Lagestraat 34 en 36 staan een kubistisch expressionistisch winkelpand en een ouder pand dat in expressionistische trant is verbouwd.Op de hoek van de Wijmersweg rijst een fors, breed pand uit het begin 19de eeuw op met een middenpartij uit 1905. De hier tegenoverliggende bebouwing aan de Schipsloot met enkele panden uit het eind van de 19de eeuw is ingetogen, maar wel schilderachtig door de verspringende rooilijn.Nadat in 1884 de spoorlijn Groningen-Delfzijl gereed was gekomen, breidde Loppersum aan de kant van het spoor uit met de Stationslaan, de Parallelweg, met meest fraaie vrijstaande villa’s in decoratieve mengstijl, en met de Molenweg. Deze Molenweg loopt naar molen De Stormvogel, een in 1849 gebouwde korenmolen met stelling op een hoge, stenen onderbouw. Aan de Molenweg zijn kort voor en vooral na 1900 vrijstaande villa’s en burgerwoningen in uiteenlopende stijlen tot stand gekomen en recent is hier het nieuwe opvallende gemeentehuis gebouwd. Op de T-kruising met de Stationslaan rijst hotel Spoorzicht op, een deftig pand met monumentale ingangsportiek en balkon, gebouwd naar ontwerp van de plaatselijke architect O. de Leeuw Wieland, die in de periode vanaf de jaren 1880 veel opmerkelijke gebouwen in Loppersum ontwierp.Een zijstraat naar de kerk kreeg de naam Raadhuisstraat toen hier in 1925 het nieuwe, expressionistische (voormalige) raadhuis werd gesticht; het (voormalige) postkantoor stond er al sinds 1898.

Losdorp is een wierdedorp ontstaan in de middeleeuwen. Het komt in 1053 al in de bronnen voor. De oudste benaming is Lesthorpe, waarbij de stam lessa ‘klein’ betekent. Losdorp is niet meer het kleinste dorp uit de omgeving, omdat zich naast bebouwing op en rond de wierde ook lintbebouwing heeft ontwikkeld langs de Westendorpweg naar het zuidoosten en de Schafferweg ten zuiden daarvan. Het Losdorpermaar loopt om het zuidoosten van de dorpswierde en heeft naar het noorden verbinding met het Spijkstermaar en naar de andere kant via het Godlinzermaar en het Lege Maar verbinding in vele richtingen.Aan de oostelijke ringweg, het begin van de Westendorpweg, ligt de dubbelkapse schuur met bijschuur van de Fraeylemaheerd, een kop-hals-rompboerderij uit de tweede helft van de jaren 1880. Hier stond vanaf de 16de tot de tweede helft van de 18e eeuw de Fraeylemaborg. Een bekend bewoner was Berend Schaffer, in 1615 de eerste student die zich aan de Groninger Academie inschreef. Hij bracht het later tot burgemeester van de stad Groningen. Het voorhuis is na een brand in 1890 herbouwd, waarbij oud materiaal is hergebruikt. De gevelsteen draagt de familiewapens Schaffer-Entens. Ertegenover staat een boerderij met een voorhuis uit circa 1925.De kerk dateert vermoedelijk uit de 13e eeuw, maar zij is in 1775 sterk gewijzigd, onder meer met vernieuwd muurwerk en grote rondboogvensters. De kerk is via een tussenlid aan de uit 1662 stammende toren verbonden. Deze is eveneens in 1775 verbouwd en in 1842 nog eens verhoogd met een ingezwenkt tentdak en een open klokkenhuisje met spits. Een aantal gedenkstenen getuigt van de wijzigingen. De omgeving van de kerk en het Losdorpermaar met schijnbaar zonder plan geplaatste kleine woningen is buitengewoon schilderachtig. Aan de Westendorpweg en de Schafferweg staat de meest kleinschalige bebouwing van woningen uit de eerste helft van de 20e eeuw en een enkele stelp en kop-rompboerderij.

Lucaswolde is een wegbuurschap die in de loop van de 19de eeuw vorm heeft gekregen, maar een oudere geschiedenis bezit. Het dankt de naam aan Lucas die op het wold, de woeste, venige grond, woonde. Aan het begin van de 16e eeuw, toen bij de Dollard het land van Reide niet veilig was en het dorp OosterReide werd bedreigd, gelastte Karel van Gelre het daar bestaande klooster te verplaatsen naar Luxwoude. Dat zou in 1534 zijn gebeurd; Ooster-Reide is inderdaad verdronken. In 1528 is al sprake van de koop van een stuk land door ‘de susteren van Reyde’ om daar een nieuw convent te stichten. Het conventshuis waar een kapel bij hoorde heeft niet lang bestaan; opgravingen hebben resten aan het licht gebracht.Het gebied bestond uit moerassige venen met struikgewas, woeste grond waarvan delen door boeren uit Marum, Noordwijk en Nuis werden gebruikt voor wat turfwinning en soms als hooiland. Om noordelijker gelegen cultuurgronden te beschermen tegen overlast van het zure veenwater werden dijkjes aangelegd. Een van de gaafst bewaarde ligt ten noorden van Lucaswolde, de Leidijk, die vrij strak met hier en daar een paar bochten naar Trimunt in het westzuidwesten loopt.Aan de Hooiweg, tussen de Hoge Tilweg in Boerakker en de Oosterweg in Noordwijk, bestaat de vrij ver uit elkaar staande agrarische bebouwing van Lucaswolde uit een veertigtal bebouwde erven. Van arbeidershuizen, al dan niet met schuren, en keuterijen tot boerderijen die soms met uitbreidingen van ligstallen finke complexen zijn geworden. Bij de arbeiderswoningen zijn een paar met krimp. De stelpboerderijen hebben ook krimpen. De meeste boerderijen zijn van het kop-romptype. De gebouwen dateren grotendeels uit de eerste helft van de 20e eeuw. Nabij Boerakker staat een kop-rompboerderij uit de wederopbouwtijd, uit circa 1950, die met de rode Groninger steen en de oranjerode pannen een feurig element in het landschap is.

Luddeweer is een wegdorp dat in zijn huidige gedaante in de loop van de 19de eeuw is gevormd. De naam wordt verklaard door de mansnaam Ludde die hier een weer, onontgonnen land, bewoonde of bezat. Het heeft een offciële dorpsstatus, maar het is niet meer dan een kleine buurschap met nog enkele boerenbuurten in de nabije omgeving, zoals Blokum nabij het Eemskanaal en een agrarisch buurtje aan de Laanweg bij hetzelfde kanaal. Het is zeer waarschijnlijk dat hier al in de middeleeuwen bewoning was. Luddeweer lag namelijk nabij de Fivel, de stroom die in open verbinding met de zee stond en die nu nauwelijks meer in het landschap is terug te vinden. De Scharmer en de Slochter Ae anderhalve kilometer ten zuiden van Luddeweer zijn er herinneringen aan.De Fivel was een getijdenrivier waardoor bij vloed het weliswaar zoute maar ook slibrijke zeewater diep het land in kon dringen. Het slib kon op rustige plekken bezinken en zo is de Fivel geleidelijk dichtgeslibd. Door inklinking van de omliggende veenlanden is de vroegere bedding met opgeslibde klei een rug in het landschap gaan vormen. Over deze structuurbepalende hoogte is de meanderende weg van Luddeweer gelegd.De Slochtermeenteweg komt vanuit het oosten uit bij de Luddeweersterweg tussen Lageland en Overschild. Bij de driesprong staan een paar in boomsingels verpakte gebouwen. Een finke boerderij met een nieuw gebouwd voorhuis en ernaast een woning uit de jaren zeventig. Hiertegenover ligt boerderij Aurora, een Oldambtster boerderij met enkele aanbouwsels. Even verder staat op nummer 11 een keuterij met krimp uit ongeveer 1910 en op 13 een kop-rompboerderij van iets jongere leeftijd. Luddeweersterweg 2 is een geheel nieuw bedrijf bestaande uit een grote schuur en een dwarsgeplaatst woonhuis, zorgvuldig gebouwd in traditionele vormen. Aan de noordelijk liggende Laanweg staat een rij kleine woningen met op de hoek een witgeschilderde burgerwoning van omstreeks 1930.

Lutjegast is als wegdorp vrij gaaf gebleven, waarschijnlijk omdat het nogal geïsoleerd te midden van de venen op een zandrug lag. De agrarische streken Westerzand en Oosterzand lagen eveneens op deze zandrug. Het dorp komt in de 14e eeuw voor het eerst in bronnen voor als Minorgast, half in het vrij deftige Latijn. Minor was in 1459 al Lutkegast, kleine gaast. Een gast of gaast is een zandopduiking in het lage land.Van enkele voorname huizen is vooral het buiten Rikkerda bekend gebleven. Het was in 1676 gesticht door Barend of Bernhard Johann Prott die vier jaar eerder naam maakte door de Münsterse troepen bij een aanval op de vesting Bourtange te weerstaan. Hij en zijn vrouw liggen in de kerk begraven. Het buiten is in 1829 gesloopt, maar onder de kop-halsrompboerderij zitten de kelders en aan de zuidoostzijde van het erf liggen de grachten van het buiten nog. Deze boerderij met de naam Rikkerda staat aan de Abel Tasmanweg 28, genoemd naar een andere beroemde zoon van Lutjegast.In 1953 is door de premier van Tasmanië een grote bronzen plaquette ter herinnering aan de ontdekker (1642) van het Australische eiland onthuld. De plaquette zit in de buitenmuur van de kerk. De kerk is in 1877 gebouwd op een verhoogd kerkhof ter vervanging van een oudere. Het gebouw in mengstijl heeft een T-vormige plattegrond met een uit de vooruitspringende middenpartij half ingebouwde toren. Ertegenover kwam omstreeks 1885 op een ruim erf de pastorie tot stand.Meer naar het westen is in 1922 in een beheerste overgangsstijl de torenloze gereformeerde kruiskerk gebouwd. Het kleine kerkje van de afgescheidenen staat aan De Wieren, de dwars op de hoofdas liggende weg richting Grootegast. Langs de twee straten staat verder bebouwing van bescheiden, vrijstaande woningen die in het centrum een iets compactere structuur laten zien. Aan de Molenstreek staat de romp van een korenmolen.