Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Van een wierde is in de buurschap Dallingeweer geen spoor meer te vinden, al zit deze wel in de naam besloten. De betekenis is de wierde of misschien ook het erf van Dallinga. Dalle is een oude mansnaam. De naam komt in de late middeleeuwen voor als Dallenwerum en Dalyngweren. Het is nu een lange streek met verspreid staande bebouwing van voornamelijk landarbeidershuizen met krimp die ongeveer dateren uit de periode 1890-1910. Enkele zijn tot grotere woonhuizen verbouwd. In het land ligt aan Dallingweersterweg 19 boerderij Nooitgedagt met een expressionistisch voorhuis van omstreeks 1925 en even verder op nummer 21 staat de gelede boerderij Luctor et Emergo uit het begin van de 20e eeuw. Helemaal in het oosten staat een finke kop-rompboerderij met daarbij een arbeiderswoning die door de witte pleisterlaag een recreatiewoning lijkt. In de Dallingweersterdijk zit een coupure naar de Johannes Kerkhoven Polder.De buurschap Fiemel ligt achter de punt van Reide op de plaats waar de Eemsdijk en de Dallingweersterdijk van de Dollard samenkomen.Het kan nauwelijks een woonbuurt worden genoemd, maar er zijn veel historische sporen te vinden. Er staan verspreid getuigenissen van de ‘Batterie Termunten’, betonnen bunkers en bakstenen manschappenonderkomens van een stelling die de Duitse bezetter in 1944 met munitieopslagplaatsen, radarpost en luchtafweer ter verdediging van Emden heeft aangelegd. Bij de strijd van de ‘Delfzijl pocket’ in april 1945 hebben hier hevige gevechten plaatsgevonden.Aan de uitloop van het Afwateringskanaal, ooit met sluizen, is in 1952 een gemaal aangelegd. Hiervan resteert nog een frontmuur met gedenksteen. In 1997 is onder architectuur van Jan Timmer een nieuw gemaal gelegd, dat grotendeels in het dijklichaam is opgenomen. De elementen op de oplopende dijk zijn transparant en kregen gebogen en golvende daken in contrast met de gesloten, stugge bunkers.Bij Fiemel staan enkele woningen en de boerderij Reidehoeve, thans bezoekerscentrum.

De Haar is een wegbuurschap van voornamelijk boerderijen op een plaats waar op een vrij vlakke zandrug tussen de venen mogelijk in de middeleeuwen al enige agrarische activiteiten zijn ontwikkeld. Het strekt zich in een lengte van ongeveer vijf kilometer uit van Marum tot aan de Friese grens bij Frieschepalen. Tot ruim een eeuw geleden zijn de verveningen in deze omgeving van groot belang gebleven. Sindsdien zijn de landerijen in cultuur gebracht, vooral voor de veeweiderij. De boerderijen staan vrij ruim uit elkaar aan weerszijden van de Haarsterweg. De invloed van de boerderijbouw in Friesland is duidelijk.De grote boerenplaatsen zijn veelal stelpen en kop-rompboerderijen, die in de aanpalende Friese gemeenten het landschap eveneens domineren. Daarnaast staan hier en daar kleine boerderijen en keuterijen met voorhuizen. De oudste bebouwing dateert ongeveer van 1870. Oostelijk verdicht de bebouwing zich met voornamelijk arbeiderswoningen, in de buurt met de naam De Bergen.In het westen liggen onder meer gelede boerderijen van recente datum, een stelp met bijschuur en een kleine kop-romp. Dan volgen aan de zuidzijde van de weg twee grote met riet gedekte stelpen, waarvan de ene oranjerode en de andere blauw geglazuurde pannen op het voorhuis heeft. Ook aan de andere zijde liggen twee, kleinere stelpen. Branahoeve is een gelede boerderij met een voorhuis uit circa 1905. Bij het huis met schuur Eben Haëzer draagt een van betonblokken opgetrokken bijschuur de naam Barge Ville. Tussen een lichte concentratie aan bebouwing aan de noordzijde staat een stelpboerderij uit 1908 met de naam Ontginning.Bij de hoek met de Postdijk ligt de grote stelp De Haarhof, nu paardenboerderij en even verder staat de stelp Zonnehoeve. De fraaiste boerenplaatsen staan aan de zuidzijde van de Haarsterweg op de nummers 32 en 34, beide kop-rompen van respectievelijk omstreeks 1870 en 1880, met stookhutten, bijschuren en beide fraai gelegen op een nog gaaf erf.

De Maten is een wegdorp, ontstaan in de tweede helft van de 19de eeuw toen de dalgronden van de ontgonnen venen in cultuur werden gebracht. De naam is afgeleid van het woord mat, een perceel weiland dat een maaier met een zeis in één dag kan maaien. In de omgeving van De Maten is overigens nu vrijwel alleen maar akkerland. Het dorp hoorde vroeger bij de gemeente Emmen in Drenthe maar door zijn oriëntatie op Ter Apel is het bij de gemeente Vlagtwedde gevoegd. Het dorp wordt doorkliefd door de N366 die deels de grens tussen Groningen en Drenthe vormt. De Maten ligt ten westen van het watertje De Runde, waarbij nog het dun bebouwde streekje Achtermaten ligt en in het noorden wordt de weg begeleid door de Moersloot, de moerassloot.Aan de weg Moersloot staat de meeste bebouwing. Het zijn veelal arbeidershuizen, sommige met krimp die nog uit het begin van de 20e eeuw dateren. Maar er staan ook veel vernieuwde en vrij nieuwe woningen die met zadeldaken en topgevels of met afgewolfde daken meedoen in de bouwtraditie van de omgeving. Er staan ook verschillende boerderijen die behoren tot de veenkoloniale variant van het Oldambtster type. Enkele zijn voor wonen geschikt gemaakt. Een vrij gaaf exemplaar van omstreeks 1890 staat op Moersloot 75 en op 133 is een boerderij met een opvallend hoog woongedeelte te zien. Op 117 is de kophals-rompboerderij van omstreeks 1930 een uitzondering. Op 86 staat een schuurachtige woning met een verandaluifel over de volle breedte bij een pleinachtige verbreding van de weg waarop een Julianalinde staat met een decoratief ijzeren hek met de letters JB. Aan de dwarse Zanddijk staan rijen vrijstaande arbeidershuizen in een levendig ritme. Hier ligt het dorpshuis ‘De Vluchtweide’ en vlakbij op nummer 71 een grote woning onder een zadeldak en met siermetselwerk boven de vensters.

De Wilp is een kanaaldorp dat in de 18e eeuw als veenbuurt is ontstaan en vanaf de jaren 1860 een dorp kon worden genoemd. De verveningen zijn hier aangepakt door een zevental heren uit Drachten. De ontsluiting met vaarten werd vanuit Friesland gegraven. Vanaf de Frieschepalenvaart werd de Wilpster Hoofdvaart gegraven en daarna de Wilpstervaart die tot de Jonkersvaart werd doorgetrokken. De compagnons wierven Friese veenarbeiders om stukken veen voor eigen rekening aan te pakken. Andere veenpercelen verkochten zij aan de veenbazen. Net als bij de eerder begonnen verveningen ten zuiden van Leek werd hier turf gewonnen zonder het land daarna in cultuur te brengen. Er bleef woeste grond over, heide. Verarmde veenarbeiders bouwden hier hutten en probeerden op de schrale heide wat gewassen te verbouwen. Bij de eerste hutten kwam een herberg waaraan een bord hing met een regenwulp. Daaraan dankt het dorp zijn naam.Predikant Klaas Hofkamp ijverde voor de emancipatie van het heidevolk en kon dankzij schenkingen in 1871 aan de Wilpster Hoofdvaart een hervormde kerk laten bouwen. Een eenvoudige zaalkerk met een geveltoren van twee geledingen bekroond door een ingesnoerde naaldspits. In 1897 bouwden de gereformeerden aan de Oosterweg een eigen kerk, een zaalkerk zonder toren met enig siermetselwerk en gekoppelde rondboogvensters. De begraafplaats is in 1865 in het noorden aangelegd, aan de Meester Nennstiehlweg; nog in de 19de eeuw is er een klokkenstoel op geplaatst.In het dorp is vooral bij de Oude Molenweg in het zuidwesten en de Boelewijk in het noordoosten de oude sfeer van de bebouwing aan kanalen en wijken nog te beleven. Aan de andere al dan niet door demping in de jaren twintig gevormde oude straten staan de keurige arbeidershuisjes in een tamelijk strak stramien. Het ritme in de bebouwingslinten geeft dit dorp een heel eigen karakter. Alleen bij het Plantsoen liggen wat grotere huizen en de voormalige zuivelfabriek De Goede Hulp.

De havenplaats Delfzijl is ontstaan bij een drietal sluizen, de Dorpsterzijl, Slochterzijl en Scharmsterzijl, waarvan wel beweerd wordt dat ze in 1272 door monniken zijn geslagen. In 1317 kwam er een sluis in de Delf, het latere Damsterdiep, bij. De zijlrechten werden toen vastgelegd. De plaats aan de Eems had potenties om zich tot havenplaats te ontwikkelen. In de 14e eeuw is sprake van activiteiten die ten koste van het bloeiende Appingedam gingen. Delfzijl was in het begin van de 16e eeuw als strategische plek voorzien van een blokhuis.In 1580 is een vierkante schans bij de sluis aangelegd en ten oosten daarvan de eerste kerk. Na verovering door de Staatse troepen in 1591 werd de vesting versterkt en gemoderniseerd met een zestal bastions en een brede gracht. De plaats, vesting en zijlen leden veel schade tijdens de Kerstvloed van 1717. De vesting is aan het einde van de Franse tijd in 1813 opnieuw in staat van verdediging gebracht, waarna een langdurig beleg volgde. Vesting Delfzijl is pas in 1875 ontmanteld.Binnen de vesting was toen nog niet veel bebouwing te vinden. Deze was geconcentreerd aan de Waterstraat, de Landstraat en de Marktstraat. Het belang van de haven was intussen gegroeid. De nog steeds bestaande zeevaartschool werd in 1856 opgericht. Deze kreeg enkele malen nieuwe onderkomens. Die aan het Abel Tasmanplein uit 1937 getuigt in zijn kloeke expressieve voorkomen van de bloei. De Rijksdienst voor het Loodswezen kreeg er een vestiging in 1858. In 1876 betekende de opening van het Eemskanaal vanuit Groningen een nog grotere impuls voor Delfzijl dan de aanleg van de spoorverbinding in 1884. Langs het kanaal vestigde zich allerlei bedrijvigheid, vooral scheepswerven. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog werd Delfzijl zeehaven voor doorvoer en handel van onder meer steenkool, hout en chilisalpeter.Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog was Delfzijl, net als aan het einde van de Franse tijd, het toneel van zware strijd. De havenplaats en het omliggende gebied raakten zwaar beschadigd. Na de oorlog moest de binnenstad mede daardoor worden gesaneerd. De wederopbouw kreeg een stimulans door de vondst van bodemzout in het gebied ten westen van Winschoten. Voor de verwerking werd in Delfzijl een grote sodafabriek gesticht. Er volgden fabriekscomplexen voor petrochemie, aluminiumsmelterijen, machinebouw, houtverwerking en andere industriële activiteiten.Delfzijl moest voor het huisvesten van nieuwe arbeiders voortdurend uitbreiden, eerst ten noorden van de kern, later aan de andere zijden. In de jaren zeventig zorgden een nieuw Zeehavenkanaal en de Oosterhornhaven met ruime waterkommen en weidse terreinen voor de nodige ruimte voor toekomstige bedrijfsvestigingen. Kort hierna stagneerde de economie en daarmee de belangstelling voor Delfzijl. Het ging ten koste van de dorpen Oterdum, Heveskes en ook min of meer van Weiwerd, terwijl door de uitbreiding met woonwijken de dorpen Biessum en Uitwierde bijna in de verdrukking zijn gekomen.Door deze ontwikkelingen is het karakter van Delfzijl sterk veranderd. De geschiedenis is nauwelijks aan structuur en bebouwing af te lezen. Zo staan aan de Schoolstraat en de Molenberg kerk en molen er wat verloren bij tussen ad hoc geplande nieuwbouw. De kerk, in 1830 gebouwd ter vervanging van de oude uit 1613, is een rechtgesloten zaalkerk met een dakruiter. De achtkante korenmolen Adam met stelling op een gemetselde onderbouw is in 1875 gesticht. De rooms-katholieken lieten in 1925 een neogotische kerk aan de Buitensingel bouwen en de gereformeerden bouwden in 1925 aan de Menno van Coehoornsingel een expressief kerkgebouw. Aan de Singel staan de voormalige synagoge uit 1888 die later is vernieuwd en nu door het Leger des Heils wordt gebruikt en een zaal voor de vrijzinnig hervormden in mooie expressieve vormen uit 1926. Zowel in de (winkel)straten in de kern, als in straten in de schil zijn mooie staaltjes van de Groningse variant van de Amsterdamse School te vinden. De Waterpoort uit 1833 vormt een plechtige overgang van de kern naar het havengebied.

Den Andel is een dijkdorp dat in de middeleeuwen is ontstaan aan de Oude Dijk die in het midden van de 13e eeuw is gelegd en langs de Streekweg die daar haaks op staat. Daar is de kerk gesticht. In de middeleeuwen kwam het onder meer voor als Andleda; andel is kweldergras. De streken zijn naar elkaar toegegroeid.Na de bedijking van de Noordpolder in 1811 nam de werkgelegenheid toe, verdichtte de bebouwing langs de Oude Dijk en kreeg Den Andel het karakter van een arbeidersdorp. Er werden twee molens opgericht, waarvan één nog bestaat. Op de hoek van de streken verrees een grote herberg, waar het wapen van Turkije uithing. Het dorp kreeg naar het zuiden een ontsluiting via het Andelermaar dat bij Rasquert in het Rasquerdermaar uitkomt.De eenvoudige, vele malen verbouwde kerk dateert uit het midden van de 13e eeuw; de oostelijke sluitmuur laat een romano-gotisch karakter zien. De zaalkerk is geopend met brede spitsboogvensters die kleinere vensters vervangen. Binnen is de ruimte overdekt met ribloze koepelgewelven. Ze behoren tot de vroegste gewelven in Groninger dorpskerken.Bij de laatste restauratie zijn 13de-eeuwse gewelfschilderingen gevonden. De vrijstaande klokkentoren dateert uit de 14e eeuw, is ongeleed en gedekt met een tentdak met een dakruiter. De pastorie naast de kerk is een deftig gelegen notabele woning in mengstijl uit 1886. Schuin ertegenover ligt de algemene begraafplaats met een fraai toegangshek.Aan de Oude Dijk rijst De Jonge Hendrik op, een pel- en korenmolen met stelling op een bakstenen onderbouw, gebouwd in 1875. Het molenaarshuis met afgewolfd dak is van ongeveer 1880, de schuur is wat jonger. Aan de Oude Dijk en de Oosterweg staan de arbeiderswoningen, voornamelijk dwarsgeplaatste uit de tientallen jaren rond 1900, in een mooi ritme langs de weg. De Streekweg en de Kruisweg hebben ook jongere bebouwing. Slechts een enkele notabele woning of boerderij varieert dit beeld.

Den Ham is een wegdorp dat in de late middeleeuwen is ontstaan aan de weg van Aduard naar het noorden. Den Ham betekent afgegrensd stuk land. Het dorp bestond voorheen uit drie streken: Altenaauw, De Knijp en Biggestaart. Het hoekpand bij de oprijlaan naar de Piloersmaborg draagt de naam Op Kniep. Mogelijk is er voor de kerk, aanvankelijk waarschijnlijk een kapel van het SintBernardusklooster van Aduard, wel een wierde opgeworpen, want het gebouw staat op een opmerkelijk hoog kerkhof. De kerk heeft in 1729 haar huidige uiterlijk gekregen; het jaartal staat groot in het pannendak aangegeven. Maar bij deze bouwerij is gebruik gemaakt van muurwerk uit de 16e eeuw. De zaalkerk met een driezijdige sluiting is met lisenen in venstervakken verdeeld en de grote rondboogvensters hebben houten traceringen. De westelijke gevel is blind en daarop is een dakruiter geplaatst die in 1912 is vernieuwd. Het kerkhof bezit een aardig baarhuisje.Ten westen van de noordelijke fank van de lintbebouwing staat achter een lange oprijlaan de Piloersmaborg of Hamsterborg in het land. De borg – met een 14de-eeuws steenhuis als voorganger – is in 1633 gebouwd voor Johan de Mepsche en heeft twee, deels onderkelderde bouwlagen en een hoog zadeldak tussen topgevels. Het complex is fraai gelegen op een omgracht en door een boomsingel omvat terrein. Tegen de oostzijde is in 1702 een lage vleugel gebouwd als een zelfstandig gevormde hals tussen de borg en de grote schuur, want het gebouw kreeg vanaf toen een agrarische functie. Sinds kort wordt de borg door een stichting beheerd.Op de hoek van de Ds. Koppiusweg staat een boerderij met een asymmetrisch voorhuis uit de 19de eeuw en even verder een fraaie, gepleisterde notabele woning. Aan de Sietse Veldstraweg zijn enkele oude notabele huizen en dwarswoningen op leeftijd te vinden, maar de meeste bebouwing is jonger of zelfs naoorlogs.

Den Horn is een dijkdorp dat omstreeks 1700 gestalte kreeg, maar er kan al eerder bebouwing hebben gestaan. De Dorpsstraat en de Hogeweg zijn stukken van de oudste bedijkingen in de omgeving. Deze omvatten het gebied van de Hogemeeden en de Zuiderham, ten zuiden van Aduard. De dijken bij Den Horn vormen de zuidwestelijke hoek van deze dijk en waarschijnlijk heeft het dorp aan deze hoek zijn naam aan te danken. Ten zuiden van deze polders liggen de Lagemeeden en daar stond eenzaam in het landschap een middeleeuws kerkje. De Kerkweg voert ernaartoe. De kerk is in 1862 gesloopt, het kerkhof achterlatend. De Kerkweg heeft uitsluitend aan de westzijde een vrij compacte lintbebouwing van voornamelijk arbeidershuizen.Om de hoek, aan de oostzijde van de lintbebouwing aan de oude dijk, hier ook Dorpsstraat geheten, is in 1862 de nieuwe kerk gebouwd, een rechtgesloten zaalkerk met rondboogvensters en een open dakruiter met spits. De deftige voorgevel in mengstijl heeft hoekpilasters, een ingezwenkte gevel en een bekronend fronton. Bij de kerk staan twee notabele woningen uit het eind van de 19de eeuw en een gebouw met grote vensterpuien, waarschijnlijk de vroegere school. Deze en de bebouwing van de Kerkstraat vormen de oostelijke kern van het dorp. Even westelijker legt de grote boerderij Horn Heem, met een blokvormig voorhuis uit 1869, de verbinding met de westelijker gelegen tweede dorpskern bij de driesprong van de Dorpsstraat en de Hogeweg.Hier staat in het westen de herinnering aan een tweede kerk, de in 1735 gestichte doopsgezinde vermaning, die later timmerwerkplaats werd en nu niet meer wordt gebruikt. De bebouwing van de Dorpsstraat laat een levendige afwisseling zien van compacte streekjes met dwarshuizen en gedeelten met wat lossere bebouwing van burgerhuizen en villaatjes. Aan het begin van de Hogeweg ligt de vrij nieuwe basisschool en net buiten de dorpsbebouwing staat een grote roze-wit geschilderde kophals-rompboerderij, waarvan het voorhuis uit 1759 dateert.

Denemarken is een agrarisch wegdorp aan een meanderende gelijknamige weg tussen het Slochterdiep en de Slochtermeenteweg, die beide het ontginningsgebied van het lage Duurswold ontsluiten. Het Slochterdiep is in 1659 gegraven in opdracht van Ozebrand Rengers en werd ook wel Rengersdiep genoemd. De weg langs het diep is pas in 1953 aangelegd op de Ritsedijk, die mogelijk een oude binnenwaterkering is.De naam Denemarken komt al in de 15e eeuw voor in een aantal spellingsvarianten. Deen heeft de betekenis van ruig of dal en een mark is een stuk land. Denemarken wordt dus verklaard als ruige landen. Ten noorden van de Duurswolder zandrug van Harkstede tot Siddeburen lag een uitgestrekt woldgebied: lage landen met moerassen. Sommige gedeelten konden voor de veeteelt en als hooiland worden gebruikt. Pas nadat hier de waterbeheersing op orde kwam, onder meer door het graven van het Afwateringskanaal in 1871, kon het agrarische bedrijf zich ontplooien, zelfs met akkerbouw. Daartoe werden de schrale landen verbeterd met grond van afgegraven wierden. Denemarken is, hoe klein ook, een van de weinige boerennederzettingen in dit gebied.Denemarken bestaat uit zeven boerderijen en een paar arbeiderswoninkjes. Bij het Slochterdiep liggen enkele keuterijen met krimp en bijschuren. Aan het begin van Denemarken staat eerst een vernieuwde woning met schuur en open kapschuur, dan op nummer 4 een grote klassieke Oldambtster boerderij uit de eerste helft van de 20e eeuw. Daarnaast een kleinere met een finke bijschuur en op 8 volgt een vrij nieuwe kop-rompboerderij. Boerderij ‘Denemarken’ met bijschuur is weer een Oldambtster en dateert uit 1950. Op een zijpad staan de nummers 12 en 14, beide Oldambtster boerderijen omringd door mooie boomsingels.

Doezum is een wegdorp dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan op een dekzandrug die in het oosten bij Niekerk begint en waarop vervolgens de dorpen Oldekerk, Sebaldeburen, Grootegast en Doezum liggen. Verder naar het westen lag een laagveengebied. Dit blijkt uit de dorpsnaam. Het dorp kwam vroeger voor als Dosum en Doessum. Does betekent moerassige wildernis. Van deze wildernis is ten noordwesten nog iets te merken, bij De Petten, veenplassen die na de turfgraverij zijn overgebleven. De Doezumertocht loopt zowel richting de Lauwers als naar het Van Starkenborghkanaal. Daar staat bij Bombay de romp van een poldermolen uit 1872.Sinds het begin van de 11e eeuw zijn de zandruggen in het Westerkwartier bewoond. Doezum is het enige dorp dat er een vroeg, tastbaar bewijs van heeft: de kerk, veruit de oudste uit de wijde omgeving. De SintVituskerk is in de 12e eeuw gebouwd. Van deze kerk resteert het westwerk, dat is de westelijke partij, de tussen zijruimten ingebouwde toren met een kapel op de verdieping. De noordelijke zijruimte is verdwenen. Omstreeks 1200, toen het bakken van steen nog maar net was geïntroduceerd, is het lange en veelzijdige – en van binnen halfrond – gesloten koor tot stand gekomen. In de 16e eeuw is het schip tussen koor en toren herbouwd. In de kerk liggen de zerken van onder meer Johan Polman en Anna van Ewsum die de borg De Eest bewoonden. Deze borg uit de eerste helft van de 17e eeuw is in 1727 afgebroken.De bebouwing aan weerszijden van de Provincialeweg, veelal daterend uit de periode van 1890 tot 1930, toont een grote verscheidenheid: van een café en enige (voormalige) winkels tot boerderijen – enkele van een klein Oldambtster type – en veel woningen die of dwarsgeplaatst zijn of met de geveltop naar de weg gericht. Enkele expressionistische, blokvormige woningen verlevendigen dit beeld.

Doodstil is een betrekkelijk jong buurschap met een kruisstructuur. De buurt is op zijn vroegst ontstaan in de tweede helft van de 17e eeuw op de plaats waar de Veilingweg van Zandeweer, de Barmerweg van Rottum en het Boterdiep (1670) elkaar kruisen. Op deze kruising kwam een brug, een til, waar kennelijk een man met de naam Dode of Doede bij betrokken was. Een til was oorspronkelijk een vaste houten brug en zo’n brug zal hier hebben gelegen. Er ligt nu een vrij nieuwe draaibrug met ijzeren leuningen met vakwerk. Rond de brug is enige bebouwing zodat die mede door de posities op een kom lijkt. Aan de Veilingweg staan twee finke boerderijen, een kop-halsromp en bij de brug een fraaie kop-romp met een dwarsgeplaatst voorhuis. Daartegenover is omstreeks 1930 een gepleisterd villaatje gebouwd. Bij de brug vinden we het vroegere brugwachtershuis dat ook als café Boeskool dienst deed, een dwarsgeplaatst, gepleisterd pand met een zadeldak met afwolvingen. De gevarieerde bebouwing vormt bij de brug een aardig ensemble.Langs de Barmerweg en vooral aan de Trekweg richting Uithuizen, aan de westelijke oever van het Boterdiep, is lintbebouwing ontstaan. Deze bestaat voornamelijk uit woningen uit de eerste helft van de 20e eeuw, enkele kleine boerderijen en een bedrijfspand, alle van omstreeks 1900. Ook richting Kantens staat nog wat bebouwing aan de Trekweg. Aan de Barmerweg staan eerst een villa in vernieuwingsstijl uit 1916 met kleurig metsel- en pleisterwerk, enkele kleine boerderijtjes met krimp uit circa 1905 en één met een dwars voorhuis uit 1860. Even verder liggen twee boerderijen, waaronder de deels omgrachte Barmerheerd.Buiten de buurt, waar de Barmerweg overgaat in de Doodstilsterweg, staat het Langenhuis, een fraaie, klassieke kop-hals-rompboerderij, voorzien van een gevelsteen met wapen en het jaartal 1624. Het huidige complex is uit de eerste helft en het midden van de 19de eeuw.

Het wierdedorp Dorkwerd is in de vroege middeleeuwen ontstaan en wordt in de vroegste bronnen Dorquerth en Dorquart genoemd. Dork wordt verklaard als modder, zwarte grond. Het is een wierde van of tussen de modder. Het dorp ligt vlak achter de dijk van het Reitdiep. Na het graven van het Van Starkenborghkanaal is in het Reitdiep, voor de kruising met het kanaal, een schutsluis geslagen.De wierde is in 1906 grotendeels afgegraven; de vruchtbare aarde werd naar schrale zandstreken verscheept. Dit leverde de kleine gemeenschap het kapitale bedrag van bijna 7000 gulden op. Het is wel onder regie gebeurd van een slimme student, de later beroemde hoogleraar archeologie A.E. van Giffen. De afgraving is aan de noord- en de zuidzijde goed te zien. De oostzijde, met de pastorie op de glooiende wierde, toont het oorspronkelijke reliëf.Het kleine dorp bestaat uit de kerk, de pastorie, het gemeenschapshuis De Hoeksteen op de wierde en enkele boerderijen en een huizengroep eromheen. De kerk dateert uit 1648. Het gebouw is waarschijnlijk op de grondvesten van de middeleeuwse kerk gezet en mogelijk deels opgebouwd van hergebruikt materiaal. Het is een eenvoudige, gepleisterde zaalkerk met een driezijdige sluiting en spitsboogvensters. De slanke westtoren met tentdak is in 1869 toegevoegd ter vervanging van een klokkenstoeltje aan de gevel. De luidklok komt uit de afgebroken kerk van Wierum, even noordelijker.Dorkwerd heeft een school, een smidse, een herberg en een winkel gehad, maar buiten de kerk en het gemeenschapscentrum heeft Dorkwerd nu geen voorzieningen meer. Tegen de wierde ligt een finke kop-hals-rompboerderij waarvan het voorhuis uit 1731 kan stammen en ten zuiden van het restant ringweg staat een kleine kop-rompboerderij van omstreeks 1900.Tegenover de pastorie, een dwarsgeplaatst pand met een omlijste ingangspartij onder een op stijlen rustend balkon, staan enkele eveneens dwarsgeplaatste panden, waarvan één ooit herberg Onder de Linden was.

Dorp kan het beste worden gekarakteriseerd als een buurschap met een archipelstructuur. De ouderdom is onzeker, maar de kleine gemeenschap zal vermoedelijk al in de middeleeuwen hebben bestaan. Dorp is in tegenstelling tot wat de naam suggereert helemaal geen dorp. Het kan met goede wil wel als een buurschap van een bescheiden aantal verspreid staande boerderijen worden gewaardeerd.Taalkundig komt het woord dorp van dezelfde stam als het woord terp, de Friese aanduiding van wierde. In Dorp lijkt geen wierde te liggen, maar enkele boerderijen staan wel op hoge erven die op een verleden van huiswierden kunnen wijzen.Dorp ligt onmiddellijk ten oosten van het stroomgebied van de Lauwers. Nog net op de klei, ten zuiden ervan lagen veengebieden. Dit gebied werd vanaf de 11e eeuw bedijkt, maar er waren nog dikwijls overstromingen. Nadat in 1240 het Gerkesklooster meteen aan de Friese kant van de Lauwers was gesticht, is het in cultuur brengen en beschermen van de vruchtbare kleigebieden groot aangepakt. Dorp kwam uiteindelijk aan de zuidelijke rand van de polder De Twee Provinciën te liggen, een polder die door het kaarsrechte jonge Van Starkenborghkanaal wordt doorsneden.In het fraai geprofleerde landschap liggen nabij de Dorpsterweg van het westen af gerekend een finke stelp uit ongeveer 1930 met een uitgebouwd zomerhuis en een kleine bijschuur en even verder een klassieke kop-hals-romp met stookhut van omstreeks 1880 en een kop-romp waarvan de voorgevel van het huis wit is geschilderd. Bij de brug over de Doezumertocht die hier vanuit het zuiden in het kanaal uitkomt staat de oudste boerderij, een kleine kop-romp die wel uit de tweede helft van de 18e eeuw kan stammen. Even verder liggen nog een kophals-romp en een stelp. Aan de zijweg die de tocht volgt staat de enige woning van Dorp, uit de jaren zestig, en verderop een kop-romp uit de jaren dertig.

Drieborg is een dijkdorp dat na het leggen van de Oudedijk in 1657 geleidelijk is ontstaan. In de late middeleeuwen brak de zee diep in het Oldambt. Vanaf de 17e eeuw is geleidelijk land op de zee heroverd. Er was venig moerasbos weggeslagen en er kwam opgeslibd kleiland voor terug. De Schanskerdijk, ook Oudedijk genoemd, was in 1657 de tweede dijk in de oostelijke Dollardboezem waarmee land werd ingepolderd. De dijk liep vanaf de in 1628 gestichte Nieuweschans via de route waar nu de dijkbuurschappen Drieborg, Oudedijk, Kostverloren, Hongerige Wolf en Ganzedijk liggen naar Finsterwolde. Hiermee ontstond de Schanskerpolder. Aan de oostelijke en noordelijke zijde volgden in 1696 de Kroonpolder en in 1740 de Stadspolder.Voor het in cultuur brengen van het land waren veel arbeiders nodig. De eerste huizen werden onder aan de dijk gebouwd en het zo gevormde buurtje werd Stocksterhörn genoemd. Nadat de Kroonpolder was ingedijkt, groeide het dorp met huizen op de dijk. Het dorp werd Drieborg genoemd omdat hier drie dijklichamen bijeenkomen. In het midden van de 19de eeuw telde het dorp 270 inwoners.Via de Verlengde Hoofdweg van Nieuw-Beerta, met aan weerszijden kapitale boerderijen, kan het contrasterende arbeidersdorp worden bereikt. Eerst ligt een grote boerderij van het Oldambtster type langs de weg. Dan volgen aan weerszijden kleine middenstandswoningen en een voormalige winkel. Aan de zijstraat Het Laantje is nieuwbouw gekomen en op de hoek is het café te vinden. Zowel aan de Schanskerdijk als aan de straat Drieborg staan enkele burgerwoningen. Verderop liggen langs de oude dijk de arbeiderswoningen. Vanaf de jaren vijftig is veel karakteristieke bebouwing gesloopt. Toen is ten noorden van de oude dijk een wijkje van enkele tientallen woningen ontwikkeld met als centrale straat de Ds. B.J. Aderstraat. Het zijn eenlaagse arbeidershuizen in traditionele vormen, het zogenoemde Delfts Rood, en rijen huizen met een volledige slaapverdieping, allemaal gebouwd omstreeks 1950-1958.