Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Baamsum is een oude buurschap tussen Woldendorp en Termunten, waartoe de streek aan weerszijden van de A.E. Gorterweg gewoonlijk wordt gerekend. In 1441 werd het to Baemzem en in 1454 Bopsum genoemd. De buurt ligt aan een mooie meander van de Oude Ae of IJ, een watertje dat nu niet meer zoveel voorstelt.De geschiedenis van de naaste omgeving gaat verder terug dan de 15e eeuw. Hier, even ten westen van de buurschap, stichtten Cisterciënzer monniken van Aduard in 1258 het klooster Menterne. In 1299 kwamen broeders die zuidelijker bij Nieuwolda het klooster wegens overstromingen moesten verlaten, hier ook naar toe. De kloosterlingen van het Grijze Monnikenklooster hebben meegewerkt aan het in cultuur brengen van het noorden van de streek. Zij hadden een voorwerk in Lalleweer, twee kilometer westelijker en voor de turfgraverij één bij Muntendam. Maar ze hielden zich niet alleen bezig met landontginning. Abt Boing van Menterne, die vanuit hier opereerde, was een belangrijke kloosterhervormer en herstelde de kloostertucht in Friesland en Groningen.Het klooster is bij de hervorming opgeheven en de gebouwen zijn gesloopt. Nu staat er op het terrein een grote boerderij met de naam Grijze Monnikenklooster. De onverharde Kloosterlaan leidt er vanaf Baamsum naar toe. Iets zuidwestelijker staat op een oud boerenstee het grote agrarische bedrijf Lesterhuis. De zuidelijke buurtentree van Baamsum wordt gedomineerd door een grote Oldambtster boerderij uit ongeveer 1880. De bebouwing van de streek bestaat verder uit een paar woninkjes en een fraai gerestaureerd keuterijtje aan de oostzijde van de weg en een paar groepjes woningen, meestal daterend uit de eerste helft van de 20e eeuw en met de geveltoppen naar de weg gericht. De noordelijke buurtentree heeft ook een karakteristieke boerderij als binnenkomer, een kop-hals-rompboerderij van vlak na de oorlog.

Baflo is een radiaal wierdedorp, in de vroege middeleeuwen ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Hunze. De dorpsnaam wordt verklaard als: achter het moerasbos. De kerk van Bafo komt al in 1211 in bronnen voor en had een belangrijke positie. Zij was een van de vijf proosdijen van de Ommelanden. Na de hervorming was het gedaan met de bijzondere positie van kerk en dorp. De bebouwing was aanvankelijk op de wierde geconcentreerd.Na 1850 groeide het dorp geleidelijk aan de oostzijde. De ontsluiting via de spoorweg Groningen-Roodeschool in 1893 betekende een impuls. Richting station kwam representatieve bebouwing.De tufstenen kerk, gewijd aan Laurentius, is in de 12e eeuw tot stand gekomen op het hoogste gedeelte van de wierde. Het westelijke gedeelte van de noordmuur laat de sporen van de oudste tijd het best zien. Het gebouw is in de 13e eeuw fink uitgebreid. Het werd aan de oostzijde verlengd en twee meter verbreed met hergebruik van tufsteen. De rechte koorsluiting is duidelijk romano-gotisch. De losstaande toren is in de 13e eeuw aanvankelijk als laag klokhuis gebouwd en omstreeks 1500 tot de huidige hoogte opgetrokken.De gereformeerde kerk uit 1877 aan de Heerestraat is een paar keer verbouwd en uitgebreid.Aan de buitenrand van de wierde, ook aan de Heerestraat, ligt het grote dorpshuis Agricola, genoemd naar de uit Bafo afkomstige 15de-eeuwse humanist. Aan de straat met diens naam pronkt op nummer 2 een buitengewoon sierrijke notabele woning. Aan de Willem de Zwijgerstraat staat de dokterswoning met een erkervormige middenuitbouw en fraaie daklijsten. Ertegenover staat de villa Nieuw Blokken die in 1929 in expressieve vormen door Willem Reitsema is ontworpen. Aan de Emmastraat, de Julianastraat en de Nassaustraat vormen burgerwoningen en villa’s uit de eerste helft van de 20e eeuw fraaie ensembles.

Bareveld is een kanaaldorp dat vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw echt gestalte kreeg, maar als gehucht al eerder bestond.Het ligt aan beide zijden van de grens tussen Groningen en Drenthe. In Bareveld stond voor het midden van de 19de eeuw een herberg op de grens. Al eerder, in de jaren 1760, had de stad Groningen Huize Bareveld gekocht. Bij dit huis lag een dam die voorkwam dat Drentse turf zonder passagegeld via het Wester- en Oosterdiep kon worden afgevoerd. De Stad had in 1765 het Oosterdiep van Wildervank tot aan Bareveld verlengd en liet vanaf deze plek naar het zuidoosten het Stadskanaal graven.De dam van Bareveld kon pas verwijderd worden toen het Convenant uit 1817 dusdanig was gewijzigd, dat de Drentse veengenoten meer gingen betalen. Dit gebeurde in 1873. Intussen was in 1870 een aardappelmeelfabriek in Bareveld gesticht. Bareveld kwam als een infrastructurele spin in het web van water- en landwegen te liggen.Aan de Bareveldkade treffen we nog sporen van de vroegere aardappelmeelfabriek aan.Aan de andere oever richting de brug over het Grevelingkanaal staan een rij burgerwoningen uit het begin van de 20e eeuw en een voormalige lagere school. Middenin Bareveld ligt een sluis in het Oosterdiep. De hoek wordt gemarkeerd door een warenhuis en aan beide kanten van het diep staan burger- en arbeidershuizen uit voornamelijk de eerste helft van de 20e eeuw. Aan de oostzijde, aan de Bareveldkade, liggen bovendien drie boerderijen van het Oldambtster type, twee gave van omstreeks 1870, de andere van kort na de oorlog. Aan de K.J. de Vriezestraat is het gepleisterde hotel De Veenkoloniën een markant gebouw en even verder staat dichtbij het spoorwegviaduct het grote monument voor K.J. de Vrieze (18361915), onderwijzer en propagandist van het gebruik van kunstmeststoffen in de Veenkoloniën. Het monument is in 1919 ontworpen door H.W. Scholten en voorzien van reliëfs door E.I.Leclerq.

Barnfair is een kanaaldorp dat is ontstaan na verlenging, van 1856 tot 1858, van het Ter Apelkanaal tot voorbij Munnekemoer. In het zuiden, waar de dorpen Barnfair en Munnekemoer in elkaar overgaan, is het Haren-Rütenbrock Kanal op het Ter Apelkanaal aangesloten. In het noorden heeft zich aan de westzijde een aparte buurschap ontwikkeld: Burgemeester Beinsdorp.Daar in het noorden ligt het Zevende Verlaat, een schutsluis met een sluiskom met afgeronde hoeken en bakstenen wanden, afgedekt met beton en hoekijzers. De sluiswachterswoning, Barnfair Oost 8, is een uit ongeveer 1870 daterende hoge woning met krimpen met zijvensters voor het uitzicht over het kanaal. De vensters en nissen zijn versierd met gepleisterde wenkbrauwen. Ernaast, op nummer 7, staat een gepleisterde woning met decoratieve randen baksteen ter hoogte van de dorpels, rond de vensters en bij het fries. Vooral de sikkelvormige lijst om het geveltopvenster is bijzonder.Even ten zuiden van de sluis ligt ter hoogte van de Brugstraat in Burgemeester Beinsdorp een stalen klapbrug over het kanaal. Bij de brug staat op Barnfair Oost 13 de gepleisterde, decoratieve, voormalige brugwachterswoning.Het is een lang pand met een uitbouw aan de kanaalzijde die aan elke zijde met vensters is geopend. Deze vensters zijn accoladevormig omlijst en de daklijsten zijn versierd met druppellijsten. Veel zuidelijker is via een smalle draaibrug met kruiselingse leuningvakken, een verbinding voor voetgangers en fetsers.De overige lintbebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande arbeiderswoningen, waarvan de oudste, soms met krimp, uit het begin van de 20e eeuw dateren. Er zijn na de oorlog ook nieuwe woningen gebouwd, aan Barnfair West meer dan aan de oostzijde. Aan deze oostzijde staat op nummer 20 café Phoenix, een vrij nieuw gebouw en op 67 de lagere school, bestaande uit twee klassenvleugels met geveltoppen en een laag tussenlid met ingang. De begin 20e eeuw gebouwde school werd in de jaren tachtig vernieuwd.

Het wierdedorp Bedum is waarschijnlijk in de Karolingische tijd, in de 8ste of 9de eeuw, ontstaan. Het dorp komt in 1040 voor het eerst in bronnen voor. In de late middeleeuwen verplaatste het brandpunt van de bebouwing zich geleidelijk naar de westelijk gelegen en in de 13e eeuw opgeworpen dijk, die later de Oude Dijk is genoemd.Tijdens de middeleeuwen was Bedum een belangrijke bedevaartsplaats. Toen de Noormannen aan het einde van de 10e eeuw Bedum plunderden – een bewijs dat het een nederzetting van betekenis was – werden Walfridus en zijn zoon Radfridus als belijders en predikers van het christelijk geloof gemarteld en vermoord. Zij behoorden tot een vooraanstaande familie die de moerassige omgeving in cultuur bracht. De graven van de martelaren werden in houten kapellen ondergebracht en dit bracht bedevaarten op gang. Ze zijn vervangen door stenen exemplaren. In het tweede kwart van de 11e eeuw was het plechtige herbegraven van Walfridus mogelijk aanleiding voor het bouwen van de huidige Walfriduskerk. Eeuwenlang werden de relikwieën van de martelaren zo druk bezocht, dat de Walfriduskerk een paar keer moest worden uitgebreid. Na de Reformatie was het met de verering gedaan en verloor Bedum een belangrijke economische trekpleister. De Walfriduskerk heeft daarna haar koor verloren. De kapel van Radfridus raakte in verval en werd gesloopt. De sporen van deze kapel zijn in 1934 opgegraven bij de huidige Kapelstraat. Bedum blijft een van de weinige dorpen met eigen martelaren.In 1653 kreeg Bedum een economische impuls door het graven van het Boterdiep van Groningen naar Onderdendam. Bij het dorpscentrum kreeg het diep een knik, bij het huidige Boterdiep Zuidzijde en de Molenweg. Bedum kon zich ontwikkelen tot een knooppunt in de regionale infrastructuur. Aan weerszijden van het Boterdiep vestigden zich neringdoenden en ambachtslieden; later kwamen er op de oevers overslagbedrijven en werden enkele industriemolens opgericht. De aanleg van de spoorverbinding Groningen-Delfzijl in 1884 betekende eveneens een versterking van de potentie. In de 20e eeuw zetten de ontwikkelingen zich voort met onder meer een gasfabriek in 1910 en een coöperatieve zuivelfabriek in 1921. Beide fabrieken staan met fraaie directeurswoningen aan het Boterdiep Westzijde. De gasfabriek functioneert niet meer; de zuivelfabriek heeft onder meer voor de productie van kaas de concentratie in de zuivelsector glansrijk overleefd.In het verlengde van de Stationsweg is over de eerste bocht in het diep in 1926 de Gele Klap geslagen, een ophaalbrug met vakwerkhamei van geklonken staal. Met het oorspronkelijk bedieningsmechanisme is dit verkeersmonument enkele jaren geleden gerestaureerd. De brug bij de andere bocht, bij het gemeentehuis, is een weinig opvallende basculebrug. Het gemeentehuis is een deftig gebouw, in 1927 ontworpen door gemeentearchitect G. Koolhof in expressionistische trant met mansardekap.Het gebouw kreeg een contrasterende uitbreiding aan de zijde van de Schoolstraat en leidt het vernieuwde winkelcentrum aan de Vlijt in.Tegenover het gemeentehuis staat sinds circa 1870 het hotel met deze naam. Een deel van de overkragende verdieping is namelijk tot 1928 als gemeentehuis gebruikt. Het gebouw leidt de belangrijke Grotestraat in. Schuin aan de overzijde staat het fraaiste woonhuis van Bedum, een rijke neorenaissance villa, in 1894 gebouwd voor de burgemeester. De Grotestraat leidt naar en langs de middeleeuwse kerkimmuniteit. Bij de vele malen verbouwde middeleeuwse kerk staat de 12de-eeuwse tufstenen toren sterk naar voren geleund. Aan deze straat staan een paar interessante woonhuizen, een van de twee gereformeerde kerken en, na een bocht, de neogotische roomskatholieke kerk.De bebouwing op de Boterdiepkaden dateert grotendeels uit het laatste kwart van de 19de en de vroege 20e eeuw. Tussen de wereldoorlogen hebben aan de noordwestzijde uitbreidingen plaatsgevonden, ‘Nieuw-Bedum’, met planmatige gebiedjes met volkshuisvesting.Daar staat ook de merkwaardige, tweede gereformeerde kerk (1936) van architect Egbert Reitsma in een mengstijl van expressionisme en traditionalisme. Na de laatste oorlog is Bedum een forenzenplaats geworden en heeft het dorp zich vooral in zuidoostelijke richting uitgebreid.

Beerta is een wegdorp dat in de 11e eeuw is ontstaan op een zandopduiking van het zogenoemde schiereiland van Winschoten. Het komt in een 13de-eeuwse bron voor als Berethe, waarvan bêre schuur of huis betekent en de naam als geheel: huizengroep. Het vrouwenklooster Beretha werd bij de Dollardvloed van 1277 verwoest. Na de Dollard-inbraken kon geleidelijk via inpolderingen van aangeslibde kwelders weer land op de zee worden gewonnen. Vruchtbaar kleiland dat vooral als akkerland werd gebruikt. De welvaart groeide; de periode van agrarische hoogcultuur was van ongeveer 1840 tot 1875. Beerta werd met wat buurschappen in het begin van de 19de eeuw hoofdplaats van een gelijknamige gemeente en het werd in de 19de eeuw een van de rijkste plattelandsgemeenten van het land.De dorpskerk, gewijd aan Sint-Bartholomeus, staat aan de Hoofdstraat op de hoek met de Veenweg op een ruim kerkstee met nog maar een paar grafmonumenten. Een inmiddels verdwenen gevelsteen gaf aan dat de kerk in 1506 is voltooid. Bij de rechthoekige, laat-gotische zaalkerk loopt het schip zonder versnijding over in het koor. De zuidelijke gevel is geopend met grote spitsboogvensters; de noordzijde is gesloten en zelfs de met zandsteen omlijste vrouweningang is dichtgemetseld. Soortgelijke ingangen zitten in de zuidelijke en westelijke gevels. De klokkentoren staat vrij ver ten zuiden van de kerk, nabij de centrale kruising van het dorp. De in 1806 gebouwde toren heeft drie geledingen, waarvan de hoogste voorzien is van galmgaten en uurwerken. Hij wordt bekroond door een piramidevormig dak met een kleine dakruiter. Het interieur is recent gerestaureerd.Achter de kerk ligt langs de Veenweg de algemene begraafplaats en daarachter staat aan de Rozenstraat het gemeentehuis. De Veenweg heeft verder een lintbebouwing van vooral arbeidershuizen die samen een aardig ritme vormen. Aan de Hoofdstraat staan veel middenstands- en burgerwoningen van allerlei stijl en leeftijd en hier en daar ook arbeiderswoningen, maar het beeld wordt voornamelijk bepaald door grote boerderijen. Op nummer 59 staat de eenvoudige kleine smederij Voslamber van omstreeks 1900. Van dezelfde ouderdom is nummer 121, een voormalige, tweebeukige, lagere school met een laag ingangsrisaliet tussen de klassenvleugels. Het is met enig siermetselwerk verlevendigd. Verstopt achter de bebouwing is op 185 een voormalig zaalkerkje te zien. Het heeft rondboogvensters en in de geveltop ronde vensters. Het is in gebruik als woning en er is een grote rustieke luifel tegenaan gezet. Drie notabele woningen met middengang en verzorgde stijlmotieven zijn het hooggelegen neoclassicistische Hoofdstraat 156 van omstreeks 1850 en de neorenaissance woningen 168 en 201 uit 1898 en 1886, die beide een portiek, een balkon en een sierlijke uitbouw van de middenpartij bezitten. Aan de oude Hoofdstraat doet het nieuwe Beerta zich kennen met twee recente, grote, drie en vier lagen hoge appartementsgebouwen.De triomf van de 19de-eeuwse agrarische welvaart is uitgedrukt in een reeks monumentale boerderijen van het Oldambtster type. Hoofdstraat 24 uit 1846 met twee zaadzolders heeft als enige versiering een omlijste dubbele deur met gesneden bovenlicht in het midden. Die van 32 uit circa 1860 vertoont overeenkomsten, maar heeft de ingang aan de zijkant. Nummer 28 van ongeveer 1870 heeft een slaapverdieping en een omlijste middenpartij en nummer 30 is een opmerkelijk exemplaar: het heeft een topgevel, een uitgebouwde middenpartij met op de begane grond ook nog een driezijdige erker. De oudste boerderij in de Hoofdstraat is die op nummer 209 van omstreeks 1810 die alleen aan de zuidzijde een krimp bezit. Nummer 99 is iets jonger, maar wel uit de eerste helft van de 19de eeuw. Deze heeft drie zaadzolders en een omlijste ingang aan de zijkant.Hunningaheerd op een omgracht stee van een voormalige borg heeft een zaadzolder en een omlijste ingangspartij. Hoofdstraat 199 heeft een zaadzolder en een fraaie dakkapel. Aan de Oude- en Nieuweweg buiten het eigenlijke dorp staan ook monumentale boerderijen van dit type.

Oorspronkelijk is Bellingeweer een middeleeuws wierdedorp, onmiddellijk ten zuiden van Winsum ontstaan op een kwelderwal ten oosten van de Hunze. Het dorp heeft een kerk gehad en een befaamde borg. Het heeft zijn borg in 1820 en de kerk in 1824 verloren en is aan Winsum vastgegroeid. Bellingeweer wordt in de administratie als zuidelijke wijk van Winsum beschouwd.De borg Tamminga, ook wel Huis Bellingeweer genoemd, stond op de plaats waar zich nu in de zuidelijke uitbreidingswijk een hertenkamp bevindt. De borg, de kerk en de pastorie zijn in 1581 door de geuzen ernstig beschadigd. De borg werd snel hersteld. Er hebben leden van bekende geslachten geresideerd. De dichteres Clara Feyoena van Sytzama heeft hier haar jeugd doorgebracht en zij publiceerde toen de bundel ‘Bellingeweerder Uitspanningen’. De borg is in 1819 op afbraak verkocht en het jaar daarop gesloopt.De in 1581 vernielde kerk is zestig jaar later weer opgebouwd. De kerk stond op het hoogste gedeelte van de wierde. Na de sloop van de kerk in 1824 bleef het kerkhof met een 17de-eeuwse ommuring in gebruik. Het is een buitengewoon sfeervolle plek met interessante graven, waaronder drie met gietijzeren puntpalen. Aan de oostzijde bij de Borgweg is het gebied om het kerkhof vrijgehouden. Aan de westzijde ligt het wat verstopt achter de grote boerderij met dubbele kapschuur die tegen de terpzool is gebouwd.Aan de weg Bellingeweer staan enkele boerderijen, op 16 een winkelhaakvormige kop-halsromp van ongeveer 1860 en uit dezelfde tijd zal nummer 23 stammen, een boerderij met dwarshuis met een neoclassicistische ingangspartij en een afgewolfd dak. Verder vinden we aan deze weg enkele interessante notabele woningen, waaronder een mooi gedetailleerde op nummer 1. Eigenlijk moet het gemeentehuis van Winsum (Hoofdstraat 70) ook nog tot het dorpsgebied van Bellingeweer worden gerekend. Het is een voormalig notarishuis in neorenaissance met trapgevel en een hoektoren in een fraaie parktuin. Het is sinds 1942 als gemeentehuis in gebruik.

Bellingwolde is een streekdorp van middeleeuwse oorsprong. Het is ontstaan op een zandrug met kleigronden aan de westzijde en veen in het oosten. De oorspronkelijke kern ligt in het noorden, bij de kerk en het rechthuis.Vanaf het midden van de 19de eeuw is dankzij een ongekende opleving in de landbouw de bebouwing langs de Hoofdstraat steeds verder naar het zuiden uitgebreid, waardoor het dorp een vooral 19de-eeuws karakter kreeg.De Magnuskerk, eerder toegewijd aan SintJacobus, is door de Dollardvloed van 1509 zwaar beschadigd geraakt en is in 1517 herbouwd in gotische stijl, waarbij materiaal van de afgebroken kerk van Ulsda is hergebruikt.De losstaande toren is in 1720 verrezen en kreeg in 1909 de lantaarnbekroning. Kerk en toren staan op een verhoogd en door oude eiken omzoomd kerkhof. Ten noorden daarvan staat het rechthuis, waar tot 1811 recht werd gesproken. Muurankers tonen het bouwjaar 1643, maar vermoedelijk is de kern ouder, al ziet het er na een al te grondige restauratie in 1955 als nieuw uit.Naast het rechthuis staat een voormalig winkelhuis uit het begin van de 20e eeuw en even verder, op Hoofdstraat 241, een notabele woning met middengang uit 1857. Schuin tegenover de kerk maken twee grote villa’s in levendige vernieuwingsstijl met gepleisterde verdiepingen de sfeer in dit dorpscentrum compleet. Ten noorden en vooral ten zuiden van het centrum strekt de Hoofdstraat zich met lichte meanders uit, omzoomd door oude bomen. Het levendige ruimtelijke beeld wordt versterkt door de afwisseling van monumentale boerderijen, villa’s en herenhuizen met vaak grote voortuinen en soms tot buurtjes geconcentreerde, dichter bij de weg staande winkelpanden, burger- en arbeiderswoningen.Gestegen graanprijzen deden de boeren in de 19de eeuw overschakelen van veeteelt naar akkerbouw. Er brak in het derde kwart van die eeuw een periode van grote welvaart aan. De graanboeren konden hun rijkdom etaleren met representatieve woonsteden, soms bij het overdrevene af. De sociaal-maatschappelijke contrasten werden ver achter de Hoofdstraat weggestopt. Aan lange, onverharde paden aan de veenzijde moesten de boerenarbeiders, die niet deelden in de welvaart, zich maar zien te redden in hutten en huisjes. Aan onder meer de Koloniesweg, Nieuwe Weg en Sportweg is dat nog te proeven.Oldambtster boerderijen horen hier thuis: brede schuren met woonhuisfronten in twee of zelfs drie krimpen en aan reeksen venstertjes herkenbare zaadzolders. In het noordelijk dorpsgebied is een robuust exemplaar (Hoofdstraat 306) uit circa 1850 met drie zaadzolders te vinden. Daar in de buurt staan ook enkele bijzondere villaboerderijen. Die op nummer 245 uit 1906 met sier van velerlei aard is stilistisch nauwelijks te benoemen. In de geveltop trekken twee elegant dansende vrouwenbeelden de aandacht. Op de nummers 252 en 263 zijn villa’s in verschillende interpretaties van de neorenaissance te zien, uitgevoerd in baksteen en in rijk stucwerk. Naar het noorden toe wordt de bebouwing eenvoudiger. Daar rijst wel Veldkamps Meuln op, een korenmolen uit 1855.Aan het zuidelijke deel van de Hoofdstraat staan belangrijke boerderijen, villa’s en notabele woningen. De voormalige pastorie (223) uit 1913 is in vernieuwingsstijl. De notabele woning ernaast (221) heeft een uitgebouwde middenpartij. Dergelijke notabele middengangswoningen vinden we, al dan niet gestuukt, op de nummers 164, 159, 155 en 125. Van de villaboerderijen is nummer 165 het opvallendst met een veranda tussen twee hoge vleugels.Nummer 88 heeft een sierlijk gestuukt voorhuis, voorzien van een driezijdige erker in het midden. De ernaast staande boerderij (86) heeft een dergelijk, lager voorhuis. Oldambtster boerderijen staan op de nummers 119, 98 en 37 en er is een aantal boerderijen met een hoog dwarshuis voor een Oldambtster schuur, zoals bij de nummers 164, 136, 120 en 99. In de zuidelijke streek zijn verder het oudste raadhuis (162), nu hotel, het voormalige raadhuis (158) uit 1915 en op 45-49 de marechausseekazerne uit circa 1920 en, een beetje achteraf, het gereformeerde kerkje uit 1918 te vinden.

Bierum is een wierdedorp met een rechthoekige structuur, dat uit de vroege middeleeuwen stamt. Er zijn bewoningssporen gevonden die teruggaan tot circa 600 voor Christus. Het dorp was ontsloten door het Bierumermaar dat naar het zuiden verbinding met de Groote Heekt en bij Appingedam met het Damsterdiep heeft. De kerk vormt het middelpunt. Ten zuiden daarvan ligt een park met een omgracht en door een elegant hek afgesloten grasperk.Daar heeft tot 1825 de borg Luinga gestaan, bekend vanwege zijn zware toren. In de 17e eeuw woonden hier de heren Van Berum en vanaf het midden van de 18e eeuw het geslacht Van Maneel (of Maneil). Op een deel van de oprijlaan en het naastliggende terrein is het bejaardenoord Luingaborg gebouwd.De dorpskerk kent verschillende bouwperioden. De toren met westwerk en kapel is in het eerste kwart van de 13e eeuw tot stand gekomen, de kenmerkende steunbeer is in de 15e eeuw aangebracht om verzakking te voorkomen. Het romano-gotische schip dateert uit het tweede kwart van de 13e eeuw en het koor uit de eerste helft van de 14e eeuw. Inwendig bezitten de gewelven fraaie schilderingen.Hoewel sommige straatjes in het oude dorpscentrum schilderachtig zijn, vooral de Bakkerstraat, is de Hereweg toch de straat met de representatieve bebouwing. Daar staan een boerderij met een expressionistisch voorhuis, de gereformeerde kerk uit 1890, de school (1921) met onderwijzerswoning, notabele woningen en het voormalige gemeentehuis, ogend als een groot herenhuis uit 1885. Vooral het landbouwmechanisatiebedrijf Unicum, met een uniek expressionistisch front uit 1934, valt er op.Ten noordoosten van Bierum ligt aan de Eemsdijk de agrarische buurschap Hoogwatum. De wierde van Watum is in de dijk opgenomen. Er zijn sporen van een oude kapel en een kerkhof gevonden. De boerderij Hoogwatum, met hoog, onderkelderd voorhuis is aan het eind van de oorlog door de bezetter in brand gestoken en naderhand herbouwd.

Biessum is een kerkloos wierdedorp tegen de westrand van het opgerukte Delfzijl. Waarschijnlijk was hier omstreeks het begin van de jaartelling vlakbij de zee al sprake van enige bewoning. Het overstromingsgevaar noopte hen voor de woonsteden hoogten op te werpen. In de vroege middeleeuwen groeiden de huiswierden aan elkaar tot een grote, ronde dorpswierde van een kleine vier meter hoog.De wierde is met zijn radiale structuur als een van de mooiste van Groningen bewaard gebleven. Niet alleen de ossenweg, de ringweg aan de zool van de wierde, waarop de schuren van de boerderijen zijn gericht, is helemaal compleet, ook de radiaal verlopende paden zijn als erfscheidingen nog aanwezig. Bovendien is in de kleinschalige verkaveling van de landerijen – maden, fennen en valgen – aan de westelijke zijde de radiale structuur ook ongemoeid gelaten. Bij het beleg van Delfzijl aan het eind van de Franse tijd is een aantal Biessumer panden in vlammen opgegaan.Aan de oostzijde zijn de buitenwijken de Platenbuurt en de Zanden- en Riffenbuurt akelig dichtbij gekomen, al is er een kleine groenstrook met vijver als buffer tussen Delfzijl en het dorp. Een deel van de bebouwing van Biessum bewaart met boerderijen de herinnering aan het oorspronkelijke karakter. Min of meer, want de gebouwen hebben niet de ouderdom van de wierde zelf. De overige bebouwing van vrijstaande woningen is op goed beplante erven terechtgekomen, waardoor het beeld van de structuur gaaf is gebleven. De oudste boerderij is die aan de Osseweg 33, die na vernielingen tijdens het beleg van Delfzijl in 1814 is herbouwd. Deze vormt met nummer 31, een iets jongere, grote boerderij met blokvormig voorhuis een schilderachtig paar. Ook de boerderij aan de Osseweg 2 en de kleine boerderijen met krimp op de nummers 4 en 27 zijn monumentale elementen in de dorpsstructuur, net als de arbeiderswoning op nummer 11.

Blijham is ontstaan op een zandrug ten zuiden van het kleigebied van de Dollard. Het dorpje lag oorspronkelijk noordelijker en hoorde bij Reiderland. Door de overstroming van 1299, die de Dollard vormde, is Blijham vernietigd en het nieuwe dorp in zuidelijke richting verplaatst. Door de diepe inbraak van de Dollard raakte het geïsoleerd van het Reiderland. Het agrarische dorp werd bij het Oldambt gevoegd. Tegenwoordig wordt Blijham bij Westerwolde gerekend.Blijham is weliswaar een streek- of wegdorp, maar het heeft met de Kerkhorn bij het Oosteinde nog een tweede kern. Ze zijn totaal verschillend van karakter. De Molenhorn is de streek langs de Hoofdweg richting Wedde, waar kleinschalige bebouwing kwam. Sinds het begin van de 20e eeuw raakte de Molenhorn sterk uitgebreid en verdicht met bebouwing van burger- en arbeidershuizen, winkels en andere kleine bedrijfjes. Ongeveer in het midden van de streek verwijdt de Hoofdweg zich tot een plein. Nabij het voormalige raadhuis concentreren zich enige winkels. Na de Tweede Wereldoorlog kwam het dorp in zwang als forenzenplaats en groeiden de twee kernen met nieuwe woongebieden aan elkaar. De tweeledigheid van het dorp is nog te ervaren door het verschil in karakter van de bebouwing en door de haaks op elkaar staande ontwikkelingsassen. De Kerkhorn bestaat uit het door groen omzoomde kerkgebied en het Oosteinde met robuuste bebouwing van Oldambtster boerderijen en villa’s op parkachtige erven.De finke dorpskerk is in 1783 gebouwd ter vervanging van een kleiner godshuis. Het is een zaalkerk met een rechtgesloten koor en een afgewolfd zadeldak. De slanke toren is in 1872 verrezen in neoclassicistische stijl en is na een brand in 1941 voorzien van een achtkante lantaarn met naaldspits. Aan het Oosteinde staan tegenover het kerkgebied de fraaiste villaboerderijen, waaronder de Boschplaatse uit 1887 en de Leeuwenhorst uit 1900, beide gebouwd in rijke neorenaissance. Ook het aanzien waard is nummer 42 uit 1894 in een sierlijke gestukadoorde mengstijl.

Boerakker is een jong wegdorp dat in de 19de eeuw met wat losse bebouwing begon, maar in het begin van de 20e eeuw zo groeide, dat van een dorp gesproken kon worden. Toen werd de eerste kerk gesticht. De naam is al bekend uit de late middeleeuwen toen het klooster Kuzemar, even noordelijker, hier grond bezat die de Buurackers heette. Dit premonstratenzer of norbertijner vrouwenklooster bezat veel land, zo’n 1000 hectare, onder meer in het venige gebied van zuidelijk Westerkwartier. De kloosters brachten hun landen in cultuur. Vanaf het klooster liep een weggetje naar de Redendijk, een kleidijk. Daarachter lagen boekweitakkers op het veen, de Buurackers.Het vanaf het begin van de 20e eeuw groeiende wegdorp is anders dan de oudere wegdorpen in zuidelijk Westerkwartier. Boerakker staat loodrecht op de ontwikkelingsassen aan een voortdurend verbeterd weggetje van het klooster, waarvan een gedeelte Munnikeweg heet. Deze Hoofdweg was tot 1990 de grens tussen de gemeenten Marum en Leek, maar sindsdien is Boerakker bij Marum gaan horen.Bij de driesprong van de Hoofdweg en de Noorderweg is in 1911 een bescheiden gereformeerd zaalkerkje gebouwd. In 1923 kwam ertegenover de (voormalige) pastorie tot stand, groter dan het kerkje. De hoekwoning heeft traditionele vormen met expressieve metseldetails, met forse hoekelementen die hoektorens lijken. In 1929 kwam naast het eerdere kerkje een nieuwe, grotere zaalkerk met een geveltoren met een piramidedak. De kerkzaal wordt verlicht door reeksen rechthoekige, staande vensters en de ingang is omlijst door een geprofleerde rondboog. Aan de andere zijde van het oude kerkje staat de in Delftse School-trant gebouwde christelijke lagere school uit circa 1950.De bebouwing langs de Hoofdweg, dwarsgeplaatste panden en woningen met de geveltop naar de weg gericht, dateert uit de eerste eeuwhelft. Maar er staan ook naoorlogse huizen, die tevens het beeld van de zijstraten bepalen.

Borgercompagnie is een langgerekt kanaaldorp met een agrarisch karakter. Het is ontstaan nadat in 1647 een groep van tien burgers uit Groningen een compagnie vormde die voor de veenontginning het Borgercompagniesterdiep liet graven. Dit ging vanuit het Winschoterdiep ten oosten van Sappemeer naar het zuidzuidoosten richting Wildervank over een lengte van zeveneneenhalve kilometer. Aan de Sappemeerse kant werd in 1655 de veenborg Welgelegen gesticht, nu de enig resterende veenborg van de provincie. Nadat het veen was afgegraven is het gebied in cultuur gebracht voor akkerbouw. Vanaf het begin van de 19de eeuw verrezen er boerderijen.Verwaarlozing van het Borgercompagniesterdiep noopten betrokkenen rond 1880 het Kanaalwaterschap voor Borger- en Tripscompagnie op te richten voor het onderhoud van kanalen, bruggen en sluizen. Aan het eind van de 19de eeuw vond bij de kruising met de weg naar Veendam, de Lange Leegte, verdichting in de bebouwing plaats. Daar stond van 1897 tot 1936 aardappelmeelfabriek De Eersteling.Het dorp ligt in drie gemeenten: noordelijk in Hoogezand-Sappemeer, het (in de jaren zeventig gedempte) middendeel ligt in Menterwolde en het grootste, gaafste zuidelijke deel in de gemeente Veendam.Aan weerszijden van het diep staan hier en daar groepen arbeiderswoningen en indrukwekkende boerderijen van het Oldambtster type met veenkoloniale varianten of aanpassingen. Op 80 en 86 liggen twee uit het midden van de 19de eeuw met versmalde woongedeelten met geveltop; die op 220 is nog ouder, uit ongeveer 1825. Uit de laatste dertig jaar van de 19de eeuw stammen de klassieke boerderijen op 107 (met erker), 109 (met twee zaadzolders), 130 en 210. Een sierlijk neorenaissance exemplaar uit circa 1900 met een zuilenportiek en een tuinhuis pronkt op 178 en 216 uit 1892 heeft afgesnoten hoeken voor het uitzicht over het kanaal en beeldnissen in de voorgevel. Ook 217 bezit afgesnoten hoeken. Nieuwere boerderijen vinden we op 156, uit 1924 met expressieve details en op nummer 226, de Kroonboerderij van ongeveer 1920.

Borgsweer is een wierdedorp met een rechthoekige structuur, dat omstreeks het begin van de jaartelling kan zijn ontstaan. Borgsweer komt in 1432 voor het eerst in de bronnen voor en in de late middeleeuwen wordt het Borgisweer of Borchweer genoemd. Een weer is een (kleine) wierde en borg wordt verklaard als een mansnaam. Er heeft geen borg op of bij de wierde gestaan. Het dorp bestaat uit de bebouwde wierde met een kerk en twee streken bebouwing aan de noordoostzijde, richting Termunterzijl. Zuidelijk ligt de kleine agrarische buurschap Lalleweer die bestaat uit enkele grote boerderijen.De oude kerk uit 1635, die waarschijnlijk ook al een voorgangster heeft gehad, is in 1881 vervangen door het huidige godshuis. De toren verrees al in 1859. Het muurwerk van de zaalkerk met driezijdig gesloten koor is geleed door lisenen en heeft gietijzeren venstertraceringen. Een eenvoudige preekstoel uit het midden van de 18e eeuw en het orgel van P. van Oeckelen van omstreeks 1900 zijn de belangrijkste interieuronderdelen. Op het kerkhof is aan de westzijde duidelijk het profel van de wierde te ervaren.Aan de noordelijke dorpsentree staat op Borgsweer 12 een grote Oldambtster boerderij uit 1842. Het voorhuis heeft twee zaadzolders en een deftige, omlijste entree met onder meer ionische pilasters. Op de wierde staat een tweede Oldambtster boerderij van iets jongere leeftijd met een grote, te bezoeken tuin en even verder aan de andere kant van de straat zien we de boerderij Borgis Weer uit het begin van de 20e eeuw. De herberg is verdwenen, maar aan de straat die naar het zuiden loopt liggen tegenover elkaar de voormalige school en een voormalig bedrijf, vermoedelijk een smederij.In de buitenbuurten, de Schepperbuurt en de zuidelijker gelegen streek die ook Borgsweer heet, staat voornamelijk ten zuiden van de straten eenvoudige bebouwing van arbeiders- en burgerwoningen uit de periode rond 1900.

Borgweg is een buurschap aan een weg die pas na de middeleeuwen is ontstaan. Tot enige geconcentreerde bebouwing, laat staan een dorpskom is het nooit gekomen. En een kerk is er evenmin gesticht. Kerkelijk was men georiënteerd op Westerbroek, iets zuidelijker.De nederzetting strekt zich vier kilometer lang uit aan weerszijden van de Borgweg. De naam is te danken aan het feit dat de kaarsrechte weg zich vanaf Foxham, een buurt van Foxhol, uitstrekte naar de borg Klein Martijn bij Harkstede in de gemeente Slochteren. Deze borg is in 1896 gesloopt. In het zuidoosten loopt in het industriegebied Foxham nog de straat Korte Borgweg.Borgweg ligt op de grens van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Slochteren. De weg is de grens zodat de mensen aan de noordzijde bij Slochteren horen en die aan de andere kant bij Hoogezand-Sappemeer.De bewoners voelen zich onderdeel van het wegdorp Westerbroek. Beide liggen tussen het Winschoterdiep en de A7 tamelijk geïsoleerd in een ruim polderlandschap. Het is dan ook een agrarische buurt van verspreid staande boerderijen en arbeiderswoningen die door de afzijdige ligging het authentieke karakter heeft kunnen bewaren.Aan de zuidoostelijke kant is de bebouwing enigszins geconcentreerd. Aan beide zijden staan wat middenstandswoningen, op nummer 140 een boerderij met dwarshuis uit circa 1900 en de Woelesiushoeve (138) in expressionistische vormen uit ongeveer 1925. De voormalige school is te vinden op nummer 134 en ernaast ligt een grote boerderij van het Oldambtster type, onderkelderd en met zaadzoldervensters. Helemaal aan de andere kant van de streek staat nog een klein exemplaar uit het eind van de 19de eeuw. Op 110 schuilt een krimpwoning van circa 1910 onder een fraaie treurbeuk en op de nummers 94-102 is een reeks gevarieerde woningen te zien. Aan de Hoogezander kant staat een opmerkelijke rij (57 tot 71) van vier dubbele, blokvormige woningen.

In 1580 begon men met de aanleg van het vestingdorp Bourtange. Tussen uitgestrekte moerasgebieden lag een zandrug. Een strategische plek, want hierover liep de enig begaanbare weg van het Duitse Lingen naar Groningen. Diederik Sonnoy beval er een schans op te werpen. In 1593 is het verdedigingswerk in opdracht van stadhouder Willem Lodewijk versterkt naar plannen van Adriaen Anthonisz.De toen niet door burgers bewoonde radiale vesting met vijf bastions speelde een belangrijke rol bij het beleg van Groningen in 1594. In 1607 kwamen er aan de oostzijde twee ravelijnen bij, een kroonwerk en een contrescarp en in 1645 twee hoornwerken. Daarna kreeg de structuur van radiale wegen vanuit het centrale marktplein geleidelijk gestalte. De vesting hield stand tijdens Münsterse aanvallen in 1665 en 1672. De vesting bereikte in 1742 zijn grootste omvang. Hoe sterk ook, de vesting verloor aan het eind van de 18e eeuw aan betekenis.In 1851 is de vesting opgeheven en werden de vestinggronden herverkaveld. Bourtange werd een agrarisch dorp zoals andere dorpen en gehuchten in de omgeving. Na de oorlog liep het geleidelijk leeg en de gemeente besloot in 1964 de vesting in zijn grootste omvang te reconstrueren. Het werk is in 1972 begonnen en aan het einde van de jaren negentig afgerond.Voor cultuurtoerisme is de betekenis nauwelijks te overschatten. Het zeszijdige plein met de uitwaaierende straten met het Commandeurslogement, het Majoorslogement, het dubbele kapiteinshuis, allemaal 17de-eeuws en zelfs het jonge café annex schoolmeestershuis uit 1888 werkt mee aan het complete beeld van het vestingdorp. Even verder naar achteren staat de in 1869 gebouwde garnizoenskerk met vlakbij het gereconstrueerde Landshuis en in de Batterijstraat de voormalige synagoge van 1842. Op en in enkele bastions en wallen zijn militaire gebouwen herrezen. Achter een van de bastions is de standerdmolen, in 1832 naar Ter Haar overgebracht, gereconstrueerd.

Boven Pekela is een kanaaldorp dat zich sinds het verlengen van de gekanaliseerde Pekel Aa (het Pekelderhoofddiep) vanaf 1760 geleidelijk vormde. Een offciële status en naam kreeg het nadat in 1990 bij de herindeling Oude en Nieuwe Pekela waren samengevoegd. Oude Pekela heette aanvankelijk Beneden Pekela en Nieuwe Pekela werd Boven Pekela genoemd omdat het stroomopwaarts lag. In het zuidelijke stroomgebied, nog verder stroomopwaarts, groeiden vanaf het begin van de 19de eeuw drie buurschappen bij afzonderlijke verveningen: Noorderkolonie, Zuiderkolonie en later Dwarsdiep. Het Pekelderhoofddiep is pas in 1877 via een koppelsluis, de vierde sluis, met het Stadskanaal verbonden. De kolonies waren in de eerste plaats niet bedoeld om turf te winnen, maar om land in cultuur te brengen. Zij vormen nu het dorp Boven Pekela.Omstreeks 1900 kon het geheel van buurten al dorp worden genoemd, omdat toen in de Noorderkolonie een kerk werd gebouwd. Het was een zaalkerk met rondboogvensters en een kleine dakruiter op de voorgevel. Daar kwamen een pastorie, bijgebouwen en een school bij en er werd een kerkhof aangelegd. Het kerkhof ligt er na de sloop van de kerk rond 1950 en de bijgebouwen in 1994 wat eenzaam bij, al is er een kleine klokkenstoel op geplaatst.Aan de noordzijde van het lange dorp rijst boven de bebouwing van de Molenstraat korenmolen De Zwaluw uit, een geheel van baksteen gebouwde ronde stellingmolen uit 1891. Daar ligt ook de 3e sluis in het kanaal die net als de verschillende draaien en ander kanaalmeubilair een eenheidsscheppende vernieuwing heeft ondergaan. Aan weerszijden van de Tilstraat liggen de meeste boerderijen, waarvan enkele de karakteristieke asymmetrische krimp voor de baanderdeur aan de voorzijde bezitten.Aan de H.B. Hulskampstraat staan vooral arbeiderswoningen, de meeste met krimpen. Ze vormen aan het kanaal een evenwichtig ritme, hoe eenvoudig de bebouwing ook is. In de Noorderkolonie staan nog verscheidene voor deze streek kenmerkende boerderijen.

Breede is een klein dorp dat is ontstaan op een hoge plaats van een kwelderwal. Het komt in de 13e eeuw voor het eerst in de bronnen voor. Merkwaardig genoeg was het kerspel Breede oorspronkelijk groter dan dat van het nabijgelegen Warffum, dat veel volkrijker was. De kerk is de kern, maar er is geen kom of een andere concentratie van bebouwing bij ontwikkeld.Aan de weg van Warffum naar Baflo staat de bebouwing nog enigszins bij elkaar. Ten oosten hiervan staat de Bredenborg. Dankzij boom-, laan- en bosbeplanting is Breede een groen dorp waarin het kerkje met het witgepleisterde muurwerk een schitterend middelpunt is.De kerk is omstreeks 1300 gebouwd. Zij is een aantal malen verbouwd, maar hoe precies is niet te zien omdat veel sporen zijn verdwenen onder een in de 19de eeuw aangebrachte pleisterlaag. Zo zitten aan de noordzijde steunberen en aan de zuidzijde lisenen. De spitsboogvensters zijn in de 16e eeuw aangebracht en de dakruiter op de westgevel is in 1723 vervangen.Het interieur onder een gepleisterd tongewelf met koof is door de zuilen bij het orgel en de pilasters aan de oostzijde neoclassicistisch van karakter. Tegenover de kerk staat de voormalige pastorie, een in de breedte gebouwde eenlaagse woning, gepleisterd en voorzien van een omlijste ingangspartij met halfrond bovenlicht. Aan de oostzijde is een catechisatiegebouwtje gezet. Aan de doorgaande weg staat een reeks dwarsgeplaatste woningen die uit het einde van de 19de eeuw dateren, net als de representatieve middengangswoning op de hoek naar het kerkpad ertegenover.De Breedenborg zou in 1587 zijn gebouwd door Johan de Braemsche uit Emden. In het midden van de 19de eeuw is, mogelijk met gebruikmaking van oude gedeelten, het huidige grote blokvormige gebouw met souterrain en een schilddak tot stand gekomen. Het is na brand in 1982 herbouwd. Het huis is door grachten en singels omgeven.

Briltil is een vaartdorp waarvan de naam kort voor 1600 voor het eerst voorkomt. De naam is een combinatie van til, dat is brug en bril, ontleend aan de polder aan de noordwestzijde. De brug ligt over het Hoendiep dat van 1654-1657 werd gegraven. Daarbij zijn rakken van het Kolonelsdiep (1575) benut. De Briltil lag aanvankelijk over dit Kolonelsdiep. Mogelijk was het toen nog een vaste brug, pas later werd onder een til een klapbrug verstaan. Nu ligt hier een draai die oorspronkelijk uit 1896 stamt. Of er meteen een buurt bij de brug is ontstaan is de vraag. Het weerhield de inwoners er niet van in 2002 het 400-jarig bestaan te vieren.Zo dicht bij de Stad en tegen het belangrijke dorp Zuidhorn aan, had het gebied rond deze waterverkeersas wel potenties. Het is dan ook uitgegroeid tot een bedrijvige waterstreek. Er hebben nogal wat industriemolens gestaan; het werd wel de ‘Zaanstreek van het Noorden’ genoemd. Een oliemolen, drie pelmolens en een houtzaagmolen verrijkten het dorpssilhouet. Ze zijn door brand verwoest of afgebroken.Aan het Hoendiep Wz. 42 staat nog een van de molenaarshuizen. Bovendien was er een scheepswerf van Barkmeyer en een zuivelfabriek van de Lijempf, gesloopt in 2002. Briltil is nu een woonbuurschap aan het kanaal met voorzieningen voor waterrecreanten.Ten westen van de brug en ten zuiden van de uitmonding van het Niekerkerdiep staat een tweebeukige herberg met doorrit, die nog steeds een horecafunctie heeft. Aan de andere kant van de brug is even na 1900 de voormalige brugwachterswoning met rijke baksteendecoraties gebouwd. Aan de westzijde van het Hoendiep liggen twee boerderijen, een kopromp en een kop-hals-romp, beide met dwarse voorhuizen, en een rij gevarieerde woningen.Aan de oostzijde staan stadse villa’s van omstreeks 1925 die bij de cultuur van Zuidhorn passen en even verder een rij van vijf dubbele woningwetwoningen met geveltopjes van omstreeks 1915.

Broek is een dijkbuurschap op de Dijksterweg en Oude Dijksterweg die in de buurt Broeksterweg heet. De betekenis van broek is moerassig land. De buurt ligt bij het Broekstermaar dat in noordelijke richting Wierhuizen bereikt en zuidelijk zich met de Pieterbuurstermaar verenigt, richting Wehe-den Hoorn. De bebouwing staat vooral ten zuiden van de dijk, aan de noordkant staan aan weerszijden van het maar twee boerderijen, waarvan de middelgrote kop-rompboerderij uit ongeveer 1860 een zekere voornaamheid heeft te danken aan robuuste, geprofleerde daklijsten. De bebouwing bestaat verder uit vrijwel allemaal dwarsgeplaatste woningen, de oudste van voor 1900 met een zadeldak, de jongere met schilddaken. De grote vensters bieden uitzicht over de polder. Een enkel krimpjeshuis en een dubbel woonhuis uit ongeveer 1930 vormen uitzonderingen in dit beeld. De woning aan de driesprong ook. Die is net even groter en heeft een omlijste ingangspartij.Wierhuizen had een kerk en is dus een dorp. De naam is het gemakkelijkst te verklaren als: een wierde met huizen. Maar een van de middeleeuwse aanduidingen, Weherahusum, zou ook kunnen betekenen dat de nederzetting vanuit het zuidelijk gelegen Wehe is gesticht.Ten zuiden van de losse bebouwing aan de zuidelijke arm van de Wierhuisterweg ligt de oude wierde met kerkhof. Aan de rand van de rijen graven staat een klein baarhuis. De kerk is bij de kerstvloed van 1717 zwaar beschadigd en twee jaar later gesloopt. Het puin is gebruikt voor versterking van de dijk. Naast het kerkhof volgt na een vriendelijk huisje een boerderij met dubbele schuur en een expressionistische villa van ongeveer 1930. Bij de scherpe hoek die de Wierhuisterweg vanuit het zuiden naar het oosten maakt, staat een spontaan geplaatst groepje woningen. Meer oostelijk rijzen nog enkele grote boerderijen uit het landschap op, waarvan één met een kloek voorhuis, een schuur en een dubbele bijschuur en een ander met dubbele schuur en een traditionalistisch voorhuis van vlak na de oorlog.

Burgemeester Beinsdorp is een buurschap, genoemd naar F.A. Beins, burgemeester van Vlagtwedde van 1922 tot 1946. De buurschap heeft geen voorzieningen en deze zijn er evenmin geweest. De buurt ligt ter hoogte van Barnfair ten westen van het van 1856 tot 1858 gegraven Ter Apelkanaal. Aan de oostkant ligt het watertje De Runde. Burgemeester Beinsdorp is vanaf 1925 tot stand gekomen als arbeidersbuurt. Pas tijdens de crisisjaren zijn de heidegronden in het uiterste zuidoosten van Groningen in cultuur gebracht. Het was een werkverschaffngsproject. Voor de hier tewerkgestelde arbeiders is de buurt gebouwd. Voor de oorlog kreeg het al enigszins vorm, maar de regelmatige, rechthoekige structuur werd pas na de oorlog geheel met woningen gevuld. Daardoor is er ondanks de strenge regelmaat voldoende afwisseling gekomen.Tussen Burgemeester Beinsdorp en het noorden van Barnfair ligt het Zevende Verlaat in het Ter Apelkanaal, een schutsluis met een sluiskom met afgeronde hoeken en bakstenen wanden. Even zuidelijker ligt een stalen klapbrug, die kort na de oorlog een ijzeren draaibrug verving. Aan de Barnfairster kant staan er fraaie sluis- en brugwachterswoningen bij. Dankzij de brug heeft de buurt een goede ontsluiting, al loopt er ook een pad naar het noorden aan de westzijde van het kanaal.Langs het kanaal liggen de straten Verlengde Oosterkade en Barnfair West. Vanaf de brug loopt de Brugstraat als een centrale as en deze kruist eerst de Rundestraat en aan het eind de Munnekedijk. In het zuiden heet een tweede dwarsweg de Oude A Straat en in het noorden loopt de Sluisweg een beetje scheef. Aan deze straten staan woningen van twee hoofdtypen.De woningen van voor de oorlog, zowel de dubbele als de vrijstaande, kregen afgewolfde kappen. Die van na de oorlog zijn in traditionalistisch Delfts rood gebouwd, zowel dubbele woningen met hoge slaapzolder, als lagere en bredere woningen die alle woonruimten gelijkvloers hebben.