Dorpen van de provincie Groningen

Kies de beginletter


Adorp is een wierdedorp dat in de middeleeuwen is ontstaan aan de oostoever van de Hunze, het latere Reitdiep. De loop van het diep is in westelijke richting verplaatst, maar de oude meanders zijn in het landschap te herkennen. In de middeleeuwen komt het voor als Artharpe of Ardorpe. Vanaf het eind van de 19de eeuw ontwikkelde het dorp zich langs de Provincialeweg en meer naar het oosten richting de spoorlijn Groningen-Roodeschool die in 1883 gereedkwam.De kerk staat aan de rand van de hoge dorpswierde en lijkt door de 19de-eeuwse bepleistering niet zeer oud. Bij herstel van het muurwerk in 1968 werd duidelijk dat het zaalkerkje van 14de-eeuws materiaal was gebouwd.Oorspronkelijk had de kerk een zadeldak tussen topgevels en stond er een losse klokkentoren bij. Deze toren is in 1794 gesloopt en toen is er een dakruiter op de westelijke gevel geplaatst. Bij de grote verbouwing van 1667 is de oostelijke topgevel verdwenen en zijn de smalle vensters vervangen door de huidige grote rondboogvensters. Het meubilair dateert grotendeels uit deze tijd.Het gepleisterde blokvormige café-restaurant Het Witte Hoes aan de Provincialeweg is in de kern mogelijk nog 18de-eeuws. Aan de Torenweg, dwars op de Provincialeweg, staat de oudste bebouwing van het dorp. Aan het begin zien we enkele huizen in vernieuwingsstijl en expressionisme, maar na de voormalige school komen de oudere panden. De brede woning 15-17 dateert uit de 18e eeuw en is een eeuw later uitgebreid. Nummer 21 met een afgewolfd dak is 19de-eeuws en 23 is van omstreeks 1900.Zowel aan de Provincialeweg als de Wierumschouwsterweg staan voornamelijk vrijstaande burger- en arbeiderswoningen uit de eerste helft van de 20e eeuw.De stellingmolen Aeolus aan de Molenweg is een in 1851 gebouwde koren- en pelmolen met een bakstenen onderbouw. Ten noorden van het dorp ligt op de hoek van de Hekkumerweg de witte villa Hecticum, in 1914 door T. Reitsema ontworpen in vernieuwingsstijl.

Aduard is een komdorp, ontstaan in de middeleeuwen als kloosternederzettting. In 1192 is een cisterciënzer abdij gesticht, gewijd aan Sint-Bernardus. Dit klooster groeide uit tot een van de grootste in Noord-Nederland. Het complex, naar model van de moederabdij van Clairveaux, telde zo’n 25 gebouwen op een vijf hectare groot en door muren en grachten omringd terrein. In de bloeitijd gaf het honderd monniken en tweehonderd lekenbroeders onderdak. Ze brachten land in cultuur, waarvan de kwaliteit door waterstaatkundige werken was verbeterd. Zo werd in de 14e eeuw voor de afwatering het Aduarderdiep gegraven en het klooster kreeg via het Reitdiep bovendien verbinding met zee. In 1580 werd het klooster – op één gebouw na – verwoest; de resten zijn opgeruimd. De bezittingen kwamen aan de provincie die in 1597 Huis te Aduard stichtte om ze van daaruit te beheren. De familie Lewe heeft hier lang gewoond totdat het huis in 1815 op afbraak is verkocht.Het enig bewaarde gebouw van het Bernardusklooster is het in rijke romano-gotische stijl gebouwde hospitaal dat na de reformatie werd ingericht als protestantse kerk. De familie Lewe liet hier representatief meubilair aanbrengen. Aan het Kaakheem, de voormalige haven die met de eveneens gedempte Hofstraat met het waterwegennet was verbonden, staat bescheiden bebouwing, voornamelijk uit het eind van de 19de eeuw. Bij het pleinvormig begin liggen enkele dwarspanden uit de 18e eeuw waarvan één als museum het Bernardushof de geschiedenis van de cisterciënzers en het klooster toont en een gepleisterd exemplaar met geveltop dat als pastorie en burgemeesterswoning diende. De gereformeerden bouwden in 1914 een kerk met toren aan de Burgemeester Seinenstraat, waar ook een aantal interessante woningen te vinden is: notabele woningen en een expressieve villa van W. Reitsema uit 1936. Even verder ligt aan de Burgemeester Van Barneveldweg de schilderachtige herberg Onder de Linden uit de 18e eeuw. De zuidelijke Heereweg weg bezit bebouwing van rond 1900 met opvallende panden uit de jaren dertig.

Aduarderzijl is een buurschap die ontstaan is na het graven, omstreeks 1400, van het Aduarderdiep. Dit gebeurde op initiatief van de abdij van Aduard en er kwam een spuisluis in de monding in het Reitdiep. De sluis was van belang voor de waterbeheersing van westelijk Groningen en noordelijk Drenthe.Bij eb kon het water worden geloosd. Tijdens de Martinusvloed van 1686 is de houten sluis weggeslagen. De plek was ook van strategisch belang. In 1501 bouwden de Saksers een blokhuis om de stad Groningen in bedwang te kunnen houden. Nadat de Stad in 1515 een verdrag met Karel van Gelre had gesloten, nam zij het blokhuis in. Aan het eind van de 16e eeuw is er sprake van een schans die door de Spanjaarden werd veroverd; even later bezette Willem Lodewijk hem bij het beleg van Groningen. Ook de bisschop van Münster, Bernard van Galen, poogde veel later de schans te bezetten, maar hij werd op de vlucht gejaagd. Van deze versterking is niets meer terug te vinden.De oude of westelijke sluis kwam in opdracht van de Aduarderzijlvest in 1706 tot stand. Het is een enkele sluis tussen bakstenen kades met zandstenen hoekblokken en afdekkingen. De oude boogbrug is in 1914 vervangen door een brug met betonnen, opengewerkte borstweringen. De nieuwe sluis, de zogeheten Kokersluis, is een dubbele sluis die in 1867 in opdracht van het Waterschap Westerkwartier geslagen is ter vergroting van de capaciteit. Deze sluis is in 1895 vernieuwd. Zo is in het diep een sluizeneiland ontstaan waarover een meanderende, door hekken begeleide weg voert. Ten westen van de oude sluis staat het sluiswachtershuis of scheppershuis uit 1706. Het bestaat uit twee tegen elkaar gelegen gepleisterde vleugels onder zadeldaken en het heeft nu een multiculturele functie. Aan de Middagsterweg en vooral de Zijlsterweg ligt een aantal schilderachtige bescheiden huisjes, overwegend uit de 19de eeuw.

Alinghuizen en Klein Garnwerd zijn kleine agrarische buurschappen met verschillende historische achtergronden in het stroomgebied van de Hunze. In 1629 is het in dit gebied sterk meanderende Reitdiep, de vroegere Hunze, ongeveer vanaf Wierumerschouw verlegd en rechtgetrokken, maar het Oude Diepje ligt als herinnering nog prachtig in het weidelandschap. Alinghuizen en Klein Garnwerd liggen beide ten westen van het Oude Diepje, maar zijn aan de oostkant van het Reitdiep gekomen.Alinghuizen is, nadat de Hunze als open verbinding met zee door dijken was bedwongen, met het noordelijker Schilligeham als uithof van de abdij van Aduard gesticht om het vruchtbare land van het stroomgebied in cultuur te brengen. De nederzetting laat zich met de compacte en rechthoekige vorm nog wel kennen, net als het wat geïsoleerd gelegen Schilligeham waar zelfs nog wat resten van de omgrachting zijn. De noordelijke boerderij van Alingahuizen is een kop-hals-romp met een naoorlogs voorhuis van twee bouwlagen. De middelste boerderij is een kop-romp met een voorhuis uit omstreeks 1905 met een afgewolfd dak en enig siermetselwerk. Deze heeft een dubbele kapschuur en er zijn enkele finke nieuwe schuren bij gebouwd. Het zuidelijke boerenbedrijf bestaat uit een aantal finke nieuwe schuren en een nieuwe woning.Klein Garnwerd is vanouds een buurschap bij het dorp Garnwerd en wordt ook De Hoek of De Raken genoemd. Het raakte in 1629 door de nieuwe loop van het Reitdiep van het moederdorp afgesneden. Het is in 1811 ingedeeld bij de gemeente Winsum, terwijl Garnwerd bij de gemeente Ezinge hoorde. Na de gemeentelijke herindeling zijn ze weer verenigd in de gemeente Winsum. Het grote boerenbedrijf heeft een aantal moderne schuren en een in verhouding bescheiden dwarshuis uit de jaren dertig. Dichter bij het Reitdiep staat nog een arbeiderswoning met krimp van omstreeks 1890 met een aantal schuurtjes.

Alteveer is een kanaaldorp, een late veenkolonie die vanaf het eind van de 19de eeuw is ontstaan op de grens van de gemeenten Stadskanaal (vroeger Onstwedde) en Pekela.De naam wordt wel verklaard als: al te ver (van de bewoonde wereld). Deze is voor het eerst in 1891 gebruikt in een procesverbaal. Het dorp wordt ontsloten door het Alteveerkanaal dat ten zuiden van het dorp een bajonetvormige bocht maakt om vervolgens in het Stadskanaal uit te monden. Bovendien heeft het met de Poortmanswijk, waarin een sluis lag, verbinding met het Pekelderdiep. De veenarbeid leverde niet veel op, maar na de voltooiing daarvan heerste er echte armoede. Veel mensen leefden in plaggenhutten. Nadat in 1941 de laatste bewoonster van een plaggenhut was overleden, is haar hut overgebracht naar het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.De bebouwing van Alteveer laat twee belangrijke ontwikkelingsfasen zien: de periode van ontstaan rond 1900 en de periode kort na de oorlog. Aan de eerste herinnert een aantal arbeiderswoningen en keuterijen, vooral aan de Beumeesweg en Veenhofsweg. Opvallend lage arbeiderswoningen met krimp zijn te vinden aan Beumeesweg 34, 42, 44, 70 en 166; keuterijen staan op 53, 77, 81, 126 en 130.Burgerwoningen, vooral uit de jaren dertig, variëren het beeld. Na de oorlog kwamen ook de nodige voorzieningen. In 1902 was een eerste kerkgebouw gesticht; het is in 1961 door een nieuw gebouw vervangen. Er kwam een Groene Kruisgebouw, een landbouwschool en een huishoudschool. De laatste aan de Beumeesweg 73 is thans in gebruik bij een bouwbedrijf.Ruim na de oorlog is het centrum van het dorp, bij de kruising van het kanaal met de Beumeesweg, sterk veranderd. Het centrale gedeelte van het kanaal is gedempt en de hefbrug in de Beumeesweg kon daardoor vervallen. De grote aardappelmeelfabriek is gesloopt, maar het AVEBE-concern heeft nog steeds een bedrijf in het dorp. De robuuste silo bepaalt het dorpssilhouet.

Amsweer is een agrarische buurschap onder Delfzijl, ten zuiden van en nabij de splitsing van het in 1876 gegraven (Oude) Eemskanaal en het later om Farmsum gegraven Eemskanaal. De kern is de nog steeds te ervaren kleine middeleeuwse wierde, vandaar de ‘weer’ in de naam. In de late middeleeuwen komt de nederzetting voor als Ambtesweer of Amtesweer.De drie zogeheten zusterputten op de wierde zijn in 1911 gedempt. Over deze putten wordt gemeld, dat ze zelfs in tijden van grote droogte overvloedig water leverden, vergelijkbaar met de kloosterput van het Nijenklooster boven Appingedam. ‘Bestendig staat het water daarin veel hooger dan de omliggende landen.Deze putten zouden door drie juffers gebouwd zijn.’ In de middeleeuwen was het, zeker in het brakke milieu vlakbij de zee, van levensbelang om over zoet water te beschikken, vandaar de faam van de zusterputten.Aan de zuidzijde is de nederzetting aan de Amsweersterweg door een bosrand gedekt.De huidige bebouwing van de wierde van Amsweer lijkt spontaan te zijn neergestrooid, vooral aan de rand, waardoor de helling van de wierde goed te zien is. Vooraan staat een gelede boerderij met voorhuis uit circa 1910. Dan volgt een arbeidershuis van dezelfde leeftijd dat kennelijk bij de boerderij heeft gehoord. Op nummer 7 staat een witgepleisterde boerderij, een gedrukt exemplaar van het Oldambtster type, prachtig op de zool van de wierde.Aan de andere kant van de wierde staat een woonboerderij en daar vlakbij op nummer 4 een karakteristieke landarbeiderswoning met krimp, die met vertandingen boven de vensters en in de geveltop sierlijk is gedetailleerd. De voorname boerderij op nummer 6 stamt mogelijk nog uit de eerste helft van de 19de eeuw. Het neoclassicistische voorhuis is geleed door pilasters. De grote schuur is mogelijk nog ouder.Aan de Kruislaan en de Tuikwerderlaan ligt nog een drietal boerderijen.

In 1224 duikt de plaatsnaam Appingedam voor het eerst op in bronnen. De naam is het meest aannemelijk te verklaren als afgeleid van afdamming van de slenk de Appe of Apt. Over de oergeschiedenis is weinig bekend, een 16de-eeuwse kroniek beweert dat aan het einde van de 8ste eeuw een klooster bij de ‘Damme’ was gesticht. Er is geen bewijs van gevonden, maar omstreeks deze tijd kan de oorsprong van de nederzetting liggen. In de streek Fivelingo lag hier, op een kruispunt van waterwegen (de Fivel, de Delf – het latere Damsterdiep – de Groeve en de Heekt) en landwegen tussen de klei- en zandstreken (de latere Holwierderweg en Woldweg) een gunstige plek voor ontwikkelingen van handel en ambacht.Aan het begin van de 13e eeuw was het een finke nederzetting. De oorspronkelijke Lieve Vrouwenkerk was vervangen door een nieuwe, de Nicolaikerk, die omstreeks 1260 een romano-gotische dwarsbeuk kreeg. De gemeenschap was welvarend genoeg om zich zo’n kerk te kunnen permitteren. In deze periode had Appingedam zich ontwikkeld tot de belangrijkste plaats van Fivelingo. Strijd tussen dit gewest en de stad Groningen had een aanleiding van religieuze aard, maar de economische bloei van Appingedam met zijn zeehaven speelde stellig mee.De economische activiteiten konden vrij autonoom plaatsvinden, van landsheerlijk gezag was in deze uithoek nauwelijks sprake. Wel waren er onderlinge vetes van machtzoekers.Met een dam in de Delf werden niet alleen overstromingen voorkomen en werd het zoute getijdenwater geweerd, maar kwam ook een oeververbinding tot stand, waardoor aan weerszijden van het water zich koop- en ambachtslieden, winkeliers en herbergiers konden vestigen om de scheepvaart te bedienen. De zeehaven had internationale betekenis. Appingedam lag met zijn in welvaart groeiende achterland gunstig voor handel met NoordDuitsland en Scandinavië. Er was veel handelsverkeer op Bremen en de Damster schippers hadden dankzij de Wezer Taxa van 1233 gratis passage over de Wezer. Ook kregen ze een tolvrije Sontpassage voor de vaart op Scandinavië voor elkaar.In 1327 gaf de Buurbrief van de Upstalboom – waarin alle Friese gewesten waren verenigd –de nederzetting de zelfstandige bestuurlijke status als stad. Daarvoor regelden de bestuurders en rechters van Fivelingo alles.De burgerij kon zo, net als de burgers van Groningen, zelf de gang van zaken bepalen.Uit deze burgerij bekleedden de gegoeden en adel bij toerbeurt de ambten. De stad was daardoor tot bestuurlijk centrum van het noordoosten geworden. Met Groningen was Appingedam zo de enige uit de middeleeuwen stammende stad van de provincie. Op de wierde werd een Augustijner klooster gesticht, waardoor Appingedam bovendien een geestelijke centrumfunctie kreeg.De concurrentie met Groningen, waar door het stapelrecht alle handel van Ommelander producten moest plaatsvinden, heeft de geschiedenis bepaald. Appingedam had aanvankelijk het voordeel zeestad te zijn, wat gunstig was voor handel en scheepvaart.Dit belang nam af toen, om overstromingen te voorkomen, in 1317 bij de monding van de Eems sluizen in de Delf moesten worden gelegd. Overzeese handel bleef mogelijk, maar Delfzijl ontwikkelde zich toch geleidelijk tot een concurrerende havenstad.Toen vanaf 1594 Stad en Ommelanden als één provincie deel gingen uitmaken van de Republiek was de bloeitijd van Appingedam al voorbij. Met lokale verzorgingsfuncties bleef de stad wel overeind, maar een rol van betekenis kon het niet meer spelen. Voor de rechtspraak van het arrondissement werd in de 19de eeuw wel voor Appingedam gekozen, tot 1876. Er werden veemarkten gehouden, onder meer een belangrijke paardenmarkt en een jaarlijkse harddraverij.Aan het einde van de 19de eeuw veerde de economie op. In 1870 ging op initiatief van C. Roggenkamp de eerste stoomtimmerfabriek van Nederland draaien. Appingedam kon ook profteren van de aanleg van de spoorlijn Groningen-Delfzijl (1884), maar aan het acht jaar eerder gegraven Eemskanaal had de stad niet veel. Na de eeuwwisseling van 1900 zette de groei door. Jan Brons, begonnen in Wagenborgen, zette zijn motorenfabriek en ijzergieterij voort in Appingedam. Het snelgroeiende bedrijf zette de Bronsmotoren af over de hele wereld. De machinefabriek van Ter Borg en Mensinga, twee steen- en twee strokartonfabrieken, een zuivelfabriek, gasfabriek, glasfabriek en confectiefabriek boden aan velen werk.Appingedam groeide, vooral met wijken en buurten met arbeiderswoningen. De bedrijvige opleving had in alle geledingen van de maatschappij positieve gevolgen; er kwamen nieuwe scholen en maatschappelijke en culturele voorzieningen. Na de Tweede Wereldoorlog is Appingedam vooral een plezierige woonstad geworden. De stad is zo sterk gegroeid dat de oude dorpen Solwerd en Opwierde aan de oostzijde en Tjamsweer aan de noordwestzijde bijna zijn opgeslokt.Nadat de oude kern van de stad in 1972 tot beschermd stadsgezicht was verklaard, is de binnenstad aangepakt en komt het schilderachtige karakter weer ten volle uit. Daarin is het oude Damsterdiep nog steeds de levensader met ten noorden daarvan de Solwerderstraat met een indrukwekkende collectie monumentale panden van allerlei leeftijd en grote verscheidenheid. Daarvan zijn de 16de-eeuwse panden met de hangende keukens boven het diep bij de Vlinterbrug het bekendst. Westelijk afbuigend naar het noorden wordt de monumentaliteit voortgezet in de straat Gouden Pand. Aan de zuidzijde van het diep loopt de Dijkstraat, minder monumentaal maar wel een gezellige winkelstraat met aan de oostzijde een kanjer van een gereformeerde kerk. Deze is in 1927 in baksteenexpressionisme ontworpen door de befaamde architect Egbert Reitsma en ligt bij een even expressionistische brug over het Damsterdiep.Weer even zuidelijker loopt de Wijkstraat die zich bij het oude bestuurlijke en religieuze centrum als een recent opgeknapte pleinenreeks verwijdt. Daar rijst met dwarsbeuk en kapellen de nogal complexe Nicolaikerk op, in een aantal bouwfasen tussen de 13de en 16e eeuw tot stand gekomen. De pastorie en de oude Franse School maken het geheel nog spannender. De toren staat er los en soeverein bij, al is hij pas van 1835. Tegen de noordzijde van de kerk is in 1635 het Raadhuis gebouwd, beneden ooit met waagfunctie en voorzien van een pronkgevel in maniëristische stijl. Aan de zijde van het Nieuwe Diep is het kerkhof tot plantsoen ingericht. Tegenover het koor staat de voormalige rechtbank die nu een horecafunctie heeft.